威而鋼

性愛是一種探索和發現自己身體和情感的過程。隨著時間的推移,男性不得不靠吃威而鋼維持勃起強度。

大樹藥局威而鋼

https://www.christian-oerlemans.net

Christian Oerlemans Thema’s &Tekstenmobiel +31653130151 – tekstschrijver, auteur, columnist – info@christian-oerlemans.netChristian Oerlemans Thema’s &TekstenZoekenHoofdmenuHomeVerhalen en essaysGedichtenColumnsProstaat KankerSchrijvenUitgelichtGeplaatst op 25 december 2018Al die handelingen die je verricht voordat je eindelijk eens een keer gaat schrijven.Ik bedoel; je bent van plan te gaan schrijven als je opstaat, maar er komt iets tussen.Eerst koffie, uiteraard. Dan ligt daar de krant, ja die moet je even inkijken. Stel je hebt een huisdier, dan moet die ook aandacht hebben natuurlijk. Bovendien begint je vrouw een gesprek over een lekkende dakgoot of ander huiselijk ongemak, net op het moment dat je op weg bent naar je schrijfkamer. Stel dat je een vrouw hebt. Of een schrijfkamer.

Tasjesdieven

Tasjesdieven.

Er was een tijd, begin jaren tachtig, dat je als man een tasje had. Een schoudertas, hoewel dat als enigszins truttig werd bestempeld, of een modieus polstasje dat je achteloos aan je arm liet bengelen. Het paste bij de toen nog verzorgde kledingstijl van de welopgevoede man die een succesvol sociaal leven ten toon wilde spreiden en over het algemeen nog een stropdas droeg bij het snelgesneden pak van bijvoorbeeld Gardin of wellicht Frans Molenaar.

Zo’n tasje had ik dus. Het was een prettige uitvinding, omdat het de zakken van jasjes en broeken ontlastte en daarmee de snit van de kleding. Anders gezegd, het tasje maakte de mannenkleding minder zakkerig. Groot voordeel ook was de bergruimte; het tasje stelde je in staat om een kleine boekhouding mee te voeren, alsmede rookwaren en het volledige assortiment plastic kaartjes en niet te vergeten de sleutelbossen. Als verstokt pijproker was ik blij met mijn tasje, want naast de tabaksbuidel kon ik tenminste twee pijpen bij de hand hebben.

In de periode die ik beschrijf, was mijn reclamebureau gevestigd in een leuk Bauhaus-achtig pandje aan de Prinsengracht. Het ging goed, wij groeiden en moesten uitbreiden, waartoe we een nevenstaand bedrijfspand van de voormalige Uniformdienst van de Gemeente huurden. Het was een groot leeg onderstuk dat wij onderverdeelden in een achterdeel, voor ons bedrijf ‘De Vormgevers’ en een voordeel voor ons bedrijf ‘de Amsterdamse Adviesgroep’. Het voordeel bestond uit twee mooie kamers aan de gracht, waarvan de grootste toebedeeld werd aan voornoemde Adviesgroep die toen bestond uit directeur John Coffeng en zijn rechterhand Aad wiens achternaam mij op dit moment is ontschoten. De andere kamer bezette ik, zodat ik mij terzijde kon bemoeien met de creaties van de Vormgevers onder leiding van baas Ron Visser en tegelijkertijd in alle rust de creatieve strategieën kon bedenken voor onze klanten van reclamebureau Geudeker Oerlemans – kortweg GO genoemd – weliswaar naast de deur, maar toch vier panden verderop en dus meestentijds niet bereikbaar zonder paraplu. Hoe dan ook, ik zat daar mooi en de Vormgevers deden goed werk voor mij welgezinde klanten als de Hema en Rank Xerox.

De ingang van ons nieuwe pand bevond zich ongeveer in het midden, waar een strakke glazen deur toegang gaf tot de receptie ruimte, met daarna links de deur naar de Amsterdamse Adviesgroep en rechts de deur naar creatief directeur Oerlemans. Verder gaand bereikte je een fraaie – door mij persoonlijk aangeklede – vergaderkamer met plafondontluchting, want geheel ingebouwd, met daarachter de weidse creatieve werkvloer van de Vormgevers.

Zoals gezegd, vertoefde ik aan de grachtkant, met mijn werktafel min of meer voor het grote raam. ’s Avonds werkte ik graag nog wat door en vertrok meestal als een der laatsten. Dan was bijvoorbeeld onze receptioniste al lang naar huis. Op een avond stond ik op punt van vertrek, maar moest nog even snel een noodzakelijke boodschap doen, dus liet ik mijn tasje op mijn werktafel staan. Voor het raam ja. Tot mijn stomme verbazing was het tasje weg toen ik na vijf minuten terugkwam. Zoiets kun je als mens niet bevatten, laat staan geloven. Had ik het tasje ergens anders neergezet? Had ik het wellicht aan de pols gehad tijdens het plassen en had het mij dusdanig gehinderd dat ik het op de grond had laten vallen? Of had ik het in de vergaderkamer neergelegd?  Ik kon het mij niet herinneren en was er eigenlijk van overtuigd dat het tasje tijdens mijn afwezigheid in mijn kamer was achtergebleven. Na enig zoeken kwam ik tot de enig logische, maar onprettige conclusie dat het tasje gestolen moest zijn. De mogelijkheid was niet ondenkbaar dat een snelle onverlaat het tasje achter het raam had gezien, naar binnen was geslipt en binnen vijf minuten weer buiten stond met de buit, die bestond uit het bezit waarmee een man ongeveer de wereld kan rondreizen. Meerdere keren als het moet. Paspoort, rijbewijs, creditcards, sleutels van huis en Saab, foto’s van gezin en kinderen, enige contanten en uiteraard meerdere pijpen plus tabak.

Naar het politiebureau dus, om aangifte te doen. Lopend, want de autosleutels waren in het bezit van de dief. Daarna per taxi naar huis in een buitengewoon sacherijnige stemming waarin geen verbetering kwam door de woorden van mijn echtgenote, die verschillende omschrijvingen gaf van dom gedrag. Tijdens de maaltijd was ik niet de gezelligste, een knorrige papa en bitsige echtgenoot, lijdend aan zelfhaat. Maar, toen ging de telefoon. Een vrouwenstem vroeg belangstellend of ik soms een tasje kwijt was? Mijn hart sprong op; ja dat was ik! En of daarin misschien mijn paspoort zat alsook mijn rijbewijs? Ja, ja, mijn paspoort en mijn rijbewijs! Welnu, dan was ik welkom om het tasje bij haar thuis te komen ophalen, want zij had het gevonden bij het Hendrik de Keyserplantsoen in de struiken. Hendrik de Keyserplantsoen?? Hoe kwam het in godsnaam daar terecht? Dat is een half uur lopen van mijn bedrijf en in die – wat ongezellige – buurt kom ik nooit. De vrouw wist hierop ook de antwoorden niet, maar hield vol dat zij het daar had gevonden. Haar adres was op de Rozengracht overigens. Ik er heen, met het Fiatje van mijn echtgenote. Een hoge steile trap op, driehoog, waar een nogal opgemaakte en overdadig versierde vrouw mij opwachtte. Er hing een geur van bloemkool gemengd met voordelig parfum en de etage bleek overvloedig gemeubileerd met wat wij ‘jordaansjiek’ plegen te noemen. Veel rood en roze, lampjes met rokjes, stoelen met Queen Anne poten en royale schemerlampen op verkeerde plaatsen.

Op de overmaatse pluche bank, tegenover de ingang van de woonkamer, hingen twee jongens van een jaar of achttien. De gastvrouw ging er naast zitten en wees mij een bijbehorende pluche leunstoel tegenover haar. Ik ging zitten en noteerde dat een van de jongens – haar zoon bleek later, de andere was een vriend – mijn tasje op zijn schoot had en verveeld speelde met het polsbandje. Mevrouw pakte het tasje af, hield het omhoog en vroeg of het mijn tasje was.

Ik bevestigde dit, waarna zij mijn paspoort opdiepte en in mijn richting toonde, zodat ik het bijna kon aanpakken. Maar zij gaf het niet. Uw Paspoort? Alweer bevestigde ik het. En toen de hamvraag; wat is het u waard? Uiteraard had ik deze vraag verwacht en door de telefoon had ik in mijn opluchting al geroepen dat de eerlijke vinder vanzelfsprekend door mij beloond zou worden. Vijfentwintig gulden, in die tijd een aardig bedrag, had ik er in gedachten voor uitgetrokken. Het bleek niet genoeg. Ja, voor alleen het paspoort, maar als ik de rest ook wilde hebben, dan moest ik het dubbele op tafel leggen.

De beide jongens zaten te grijnzen en ik vond hun tronies met de minuut onguurder worden. Heel even krijg je in zo’n geval de neiging om kwaad te worden, ruzie te maken, je tasje met inhoud uit haar gemanicuurde hand met nepringen te rukken en de grijns van die jongenssmoelen te slaan. Maar zoiets doe je natuurlijk niet, want ik had zeker het onderspit gedolven en mijn paspoort vaarwel kunnen zeggen, als ik daartoe tenminste nog in staat was geweest na de vechtpartij. Dus viste ik met tegenzin en ook wel een beetje angstig vijftig gulden uit mijn portefeuille, het oude exemplaar dat we anders alleen tijdens de vakantie gebruiken. Het werd gelijk oversteken. Zij de bankbiljetten, ik het tasje, waarmee ik zo gauw mogelijk het pand verliet, rechtstreeks op weg naar het politiebureau in de Marnixstraat om aangifte te doen. Het bleek namelijk dat ze mij goed te pakken hadden gehad. Naast paspoort en rijbewijs – gelukkig weer terug! – bevatte mijn tasje niets. Helemaal niets, zelfs geen fotootjes, geen dubbeltje, geen sleutel of een enkele klantenkaart van supermarkt of doehetzelf zaak. Het was inmiddels laat geworden dus mijn aangifte werd niet meteen behandeld. De volgende dag zou ik worden uitgenodigd om foto’s van delinquenten te bekijken, teneinde mijn tasjesdief te identificeren. Inmiddels was ik er namelijk van overtuigd dat een van de grijnzende tronies de insluiper was geweest, met de andere op de uitkijk.

De volgende ochtend belde de politie met de boodschap dat iemand sleutels had bezorgd en of ik wilde komen kijken of er toevallig sleutels van mij bij waren. Ik weer lopend naar de Marnixstraat en verdomd zeg, al mijn sleutels van huis en haard en auto liggen daar uitgestald. Gevonden op een platje achter een huis in de Jordaan. Een bewoner had ze vanuit het keukenraam zien liggen, glinsterend in de ochtendzon en had ze opgevist en afgeleverd op het bureau. Ongelofelijk. Zou het de dief zelf zijn geweest, met berouw? Of toch erg tevreden met vijftig gulden?

Samen met een rechercheur bladerde ik door boeken met portretten van geregistreerde veelplegers, maar mijn jongens waren er niet bij. Jammer verzuchtte de rechercheur, maar hij beloofde een bezoek te brengen aan de etagewoning op de Rozengracht.

Nooit meer iets van gehoord.

Maar gelukkig kon ik weer met de auto naar huis.

Christian Oerlemans