威而鋼

性愛是一種探索和發現自己身體和情感的過程。隨著時間的推移,男性不得不靠吃威而鋼維持勃起強度。

大樹藥局威而鋼

https://www.christian-oerlemans.net

Christian Oerlemans Thema’s &Tekstenmobiel +31653130151 – tekstschrijver, auteur, columnist – info@christian-oerlemans.netChristian Oerlemans Thema’s &TekstenZoekenHoofdmenuHomeVerhalen en essaysGedichtenColumnsProstaat KankerSchrijvenUitgelichtGeplaatst op 25 december 2018Al die handelingen die je verricht voordat je eindelijk eens een keer gaat schrijven.Ik bedoel; je bent van plan te gaan schrijven als je opstaat, maar er komt iets tussen.Eerst koffie, uiteraard. Dan ligt daar de krant, ja die moet je even inkijken. Stel je hebt een huisdier, dan moet die ook aandacht hebben natuurlijk. Bovendien begint je vrouw een gesprek over een lekkende dakgoot of ander huiselijk ongemak, net op het moment dat je op weg bent naar je schrijfkamer. Stel dat je een vrouw hebt. Of een schrijfkamer.

Het Oosten nabij

Oost West,
Beter thuis.

Rokerig en beroet, gebroken beton, wegen opgelapt met plakken asfalt, het is alsof je de jaren 50 binnen rijdt.

Oostelijk Duitsland is nog niet bijgekomen van een halve eeuw proletarisch leven. Roestige fabriekscomplexe

n, eens de dampende trots van democratisch ondernemen, staan leeg langs overwoekerde spoorbaantjes en vergane emplacementen. Troosteloos verheffen woonkazernes hun grauwe muren boven haveloze straten waarin onkruid het enige groen is. Mensen die hier wonen zijn nog niet bekomen van initiatiefloos leven; geen potplantje, geen aangeharkt perkje, geen boompje voor de haveloze deur. De wereld van de Ossies toont ook ruim tien jaar na Die Wende nog ellende.

In deze wereld is de nadering van Berlijn een verbijsterende overgang.

Plotseling verrijzen trotse gebouwen langs smetteloze autowegen. Bouwputten wijzen de weg terwijl het levenstempo zich rondom lijkt te versnellen tot een hijgerig ritme van vernieuwing. Ontworsteld aan de destructieve somberheid van weleer, is de voorstad Potsdam terug in glorierijke dagen van een Keizerlijk verleden. Het paleispark van Sansoussi heeft oorlog en kaalslag overleefd en pronkt met een blinkend Chinees theehuis dat geheel in nieuw verguldsel is gezet. Het nieuwe paleis van de Pruisische heersers overweldigt als immer door monumentale praalzucht. De dans- en eetzalen liggen onafzienbaar onder de glazen kroonluchters, de grote Grottenzaal is bombastisch aangekleed, de muren zwaar van schelpen ornamenten en rijkelijk behangen met halfedelstenen. Hooghartige dames en heren hangen in de slaapvertrekken, waar het hemelbed troont met een overdaad aan zijden baldakijnen.

Hier hebben ze geleefd, de Groten uit dat machtige geslacht van Frederik, dat uiteindelijk met der Kaiser Wilhelm ten onder is gegaan. Nu wandelen hier de burgers over het ongemaaide gras, langs de priëlen, de ruiterstandbeelden en groteske lantaarns. Eeuwenoude bomen bezien de mens en spreiden vredig hun bladerdak over de nieuwe tijden. Zij zijn de overlevers; ooit waren ze met tweehonderdduizend aanwezig in het rijke natuurgebied tussen de Paleizen in Potsdam en Berlijn, verbonden door een keizerlijke laan die door dit “jachtgebied” voerde. Na de tweede wereldoorlog stonden er nog zevenhonderd, maar de natuur overgroeit de historie en na vijftig jaar is nauwelijks nog voorstelbaar dat hier bommen vielen, hoewel het wild in dit gebied – dat ook nu nog dierentuin genoemd wordt – grotendeels verjaagd is door auto”s.

Geen stad bouwt zo gedreven aan de toekomst als Berlijn. Dit is het paradijs voor architecten; zij bouwen de glazen tempels van het Wirtschaftswunder, gedurfd en groots als in de keizertijd. Van de Muur rest nog slechts een kilometer monument, beschermd door hekken om verdere afbraak door souvenirjagers te voorkomen en Checkpoint Charlie is een toeristische filmlocatie in een smalle straat, waarin nog de grauwe zweem van verleden tijd hangt. Over de Ku”damm razen cabrio”s, bij de stoplichten gieren de banden want Berlijners willen als eerste weg zijn. De droom van Bismarck is uitgekomen; Berlijn heeft zijn Champs Elysees die het origineel naar de kroon steekt, waar trendy modehuizen en juweliers rijkdom en voorspoed etaleren.

Berlijn is de stad van groot en groei, stad van Axel Springer die zijn “Goldfinger”, goudkleurige kantoorkolos van zijn imperium, vlak achter de Muur liet optrekken om de Ossies te tonen hoe goudglanzend het leven in het westen was. Deze Ossies zijn inmiddels zelf Wessies geworden en worstelen om hun voormalige kaalgeslagen pleinen als Potsdammer Platz en Alexander Platz op te stoten in de vaart der vooruitgang. Grauwe woonkazernes, het symbool van democratisch wonen, worden afgebroken om plaats te maken voor spiegelend glaswerk dat naar de hemel reikt. Vlak bij de geheel herstelde Reichstag troont het laatste grote monument van voorbije ellende, een gruwelijke reuzendoos van vaalbruin glas, aangevreten door betonrot en gezegend met 300 ton asbest. Eens stond hier het barokke paleis van de Vorsten, Charlottenburg, dat meedogenloos werd neergehaald om plaats te maken voor het sombere volkspaleis van de tirannen onder democratisch vaandel. Op een dag zal het ineenstorten, zoals het rijk van Ulbricht en Honecker, maar niemand weet wat er voor terug zal komen, hoewel een actiegroep breeduit lobbiet voor herbouw van de keizerlijke praaldoos.

Verlaat Berlijn over de moderne ringweg. Nog staan hier de vervallen fabriekscomplexen en zelfs een gammele tribune van waar het volk ooit de parade van de macht mocht aanschouwen. De doorgang wordt regelmatig onderbroken door bouwputten en omleidingen over oude stukken, waarbij zelfs een moderne auto hevig op z”n onderstel krijgt, een wonder dat de Trabi”s en Lada”s op deze wegen wisten te overleven. Eenmaal zuid van Berlijn op landelijke wegen met schaars verkeer rijdt men terug naar de Middeleeuwen. Aan de Poolse grens verrijst Görlitz, duizend jaar geleden het belangrijkste handelsknooppunt tussen de Hanzesteden en Venetië. Na jaren van respectloze verwaarlozing wordt de historie hier met heftig doorzettingsvermogen hersteld. De straten keurig in de keitjes, de pleinen opgeschoond en de statige handelspanden in de steigers. Vriendelijke mensen hebben vrije neringen geopend en de monumentale kathedraal met middeleeuws kansel wordt trots getoond door een blije zestiger die zijn geschiedenis kent en in 1992 voor het eerst het wonder van eb en vloed heeft meegemaakt aan de Noordzeekust. Ja, Görlitz was eens een rijke stad, de panden getuigen hier nog van, hoewel de meeste nog vervallen en vermoeid. Bewijs van voorbije rijkdom is eveneens de aanwezigheid van het Franciscaner klooster, want deze bedelmonniken leefden uitsluitend in steden waar het geld voor het oprapen lag.

Vanuit Duitsland Tsjechië binnenrijdend, wordt men welkom geheten door Karin, Laila, Monika en de rest. Langs de doorgaande route nummer 9 naar Praag hebben deze ondernemende vrouwen hun pensions gevestigd. Genoeg warme adresjes, maar niet voor de passant die alleen een bed zoekt voor de nacht. Eindelijk echter is daar dan toch weer dat kleine bordje met het bedje, dat ook in deze landen reizigers de weg wijst naar een slaapplaats. Een half uur lang leiden de bordjes richting landinwaarts, door woeste wouden, langs bloeiende koolzaadvelden, weitjes vol bloemen en diepe meren waarin op de karper wordt gevist. Hier ligt Pension Raj, midden in nergensland, waar alleen vogels lawaai maken en een kamer met ontbijt maximaal 40 Euro kost. Een interieur in oudbruin en vaalgeel, veel hout, veel vriendelijkheid, maar ongestructureerde bediening zoals zo vaak in deze gebieden. Het avondmaal met een fles regionale wijn erbij kost 12 Euro per persoon. De radio staat hard op Skyradio in het Tsjechisch.

Dichtbij Praag – Zlata Praha, ofwel Gouden Praag – wordt de wereld westerser. De weg wordt snelweg, minder Skoda, meer BMW en Mercedes, de stad is omringd door woontorens uit de oostblokken-bouwdoos, als verdedigingswerken tegen reizigers die de pracht van het voorbije verleden trachten te vinden. Maar, voorbij deze ring opent zich het hart van de Gouden Stad, gevleid langs de oever van de Vltava ( Moldau op z’n Duits). Verbijsterend is de aanblik van zoveel Barok en Rococo, van zoveel goud op de gevels en in de namen van oude café”s als Gouden Tijger, Gouden Anker, Gouden Ster, Vos, Muis, Slang, Druif – herinneringen aan de goudkoorts van Keizer Rudolf die eind 16e eeuw als Koning van Bohemen van het Habsburgse hof in Madrid kwam en Spaans, Duits, Italiaans, Latijn en na korte tijd ook Czech sprak. De geest van Rudolf leeft nog in de oude kasseien en in de sierlijke bestratingen van zwarte en witte kinderkopjes, naar het voorbeeld van Madrid.

Praag is in tien jaar veranderd van een sobere historische plek in een dure en mondaine stad. Langs de romantische oevers van de Vltava (Moldau) pronken luxe restaurants en fancy terrasjes, Smetterna zit daar in volle bronzen glorie bij de Karelsbrug en verderop zijn de grote modemerken neergestreken in de schitterende Jugendstil panden, waarvan de sierlijke gevels zijn opgepoetst. De schilder Mucha, die beroemd werd met zijn theaterposters voor Sarah Bernard, is overal aanwezig, originele schilderijen van hem hangen zelfs aanraakbaar in theaters en café”s. Praag leeft en is letterlijk verguld met zijn vrijheid, Boheems glaswerk fonkelt in elke etalage, gamecafé”s en casino”s huizen in historische grandeur, zoveel glas in lood, zoveel Art Nouveau. En aandoenlijke trammetjes.

De oude Karelsbrug met de middeleeuwse verdedigingstoren roept Florentijnse gevoelens op, met de rijen beelden, de drommen toeristen, de stalletjes en de kunstenaars. Tot de 19e eeuw was dit de enige brug, al meer dan vijfhonderd jaar bekend als de Stenen brug, maar toen vernoemd naar Karel IV, die evenals alle andere Koningen hier overheen werd gedragen om te worden bekroond (of begraven) in de Praagse Burcht aan de overzijde. Ridders hielden hier steekspel toernooien, ketters werden hier opgehangen, de SS hield hier parades evenals later het communistische marionettenleger.

Praag is een dure stad; voor een fles van hun eigen wijn betalen de stedelingen ruim drie keer zoveel als de mensen op het land, op een half uurtje rijden van Praag. Voor de bezoeker is het een avontuurlijke stad, want in elke gevel schuilt een kunstzinnige verrassing, een fraai stukje beeldhouwerk, een schildering, een raam of deur van ongekende vormschoonheid. Natuurlijk, er zijn de monumenten, de Praagse Burcht, de toeristische trekpleisters zoals ook inmiddels de Joodse wijk met de nieuwe oude synagoge van 1000 jaar oud en de begraafplaats, waar men in de rij moet staan voor een kaartje van 6 Euro. Maar bovenal is er de levendige stad van de Fin de Siècle die je omarmt met warmte.

Praag uitrijdend, verandert de tijd. Men rijdt terug, jaar na jaar, over asfaltplakken die nauwelijks de gaten vullen in de lappendeken die weg heet. Tegen de heuvels ligt Kutna Hora, de zilvermijnstad, eens de tweede stad van Bohemen waar in de middeleeuwen het Praagse groschen werd geslagen dat in heel Europa geliefd betaalmiddel was. Hier werd uit de zilvermijnen de rijkdom opgeschept voor het goud van de talloze kerken. De grote kathedraal waar een oud vrouwtje bidt, toont fresco’s van duizend jaar oud en de monumentale Gothische kerkstoelen, als een rij miniatuurkathedralen naast elkaar, zijn al duizend jaar in gebruik, terwijl in de machtige biechtstoelen al duizend jaar om vergeving is gevraagd.

Barok heeft ook hier de Gothiek overwoekerd, zoals in de meeste kathedralen en aangrenzend hebben de Jezuïeten 300 jaar geleden de halve oude stad gesloopt voor hun megalomane optrekje met uitzicht over stad en land. Een kilometer vensters boven een terras waarlangs gruwelijke beelden de wacht houden. Erachter enkelbrekende keienstraatjes waaruit de Romeinen ogenschijnlijk net vertrokken zijn, uitkomend op verrassend ruime pleinen met plaveisel van witte en zwarte kinderkopjes in barokke motieven. Er hangt nog de grandeur van vroeger, ernstig in verval geraakt maar nu als toeristische attractie weer in de steigers gezet.

Verder over slingerende tweebaanswegen, langs de oude dorpen waar naast fin de siècle panden roestige fabrieken zijn gegroeid, waar oude kloosters zijn omgevormd tot werkplaatsen, de riante binnenhoven volgestapeld met kisten en kratten en hier en daar een half gesloopt vrachtwagentje.

Hradec Kralové is ook een stad van oud en nieuw. Voorbij de woonkazernes en industriecomplexen met hoge schoorstenen als erecties van vooruitstrevendheid hobbelt de reiziger over de kasseien de middeleeuwen binnen; kathedraal en handelshuizen rondom het aloude marktplein. Het hotel dat hier de vlaggen heeft uitgestoken om de restauratie te vieren rekent ineens zomaar 100 Euro voor een kamer, zonder dat de larmoyante receptioniste enige interesse toont in eventuele klandizie. En voor dit geld mag men geen portier of kofferdrager verwachten..

In een dorp als Kostelec daarentegen volgt men het bordje met bedje en komt via moeilijk begaanbare landwegen bij een vervallen camping annex motel uit de gloriejaren van het Tsjechisch communisme. In het rokerig bierlokaal zitten forse mannen in hemd en sportbroekje zwaar te dampen met een schuin oog op de televisie hoog in de hoek en op de geblondeerde dames die het bier verzorgen. Met veel lawaai wordt een grijsaard uit een aanpalend kantoortje gehaald, waarin hij zich had ingegraven tussen bergen papier, achter een oude computer. Hij blijkt de hotelhouder en schat ons met keurende blik op de vraag of er een kamer vrij is. Met enige aarzeling meldt hij dat een tweepersoons kamer 15 Euro per nacht kost. Exclusief ontbijt voegt hij er haastig aan toe als hij merkt dat het bedrag niet afschrikt. De smalle kamer op de etage, uitgevoerd in schrootjes en bruine verf, heeft zowaar een douche en bereidwillig sleept de man de twee bedjes naast elkaar voor tweepersoons comfort. Maar, het is schoon, hoewel de beddenzak gevuld lijkt met klonten verharde kapok. Bovendien is de oude is niet te beroerd om hijgend de koffers omhoog te slepen en twee grote bloembakken te verplaatsen opdat de auto veilig komt te staan. Ouderwetse gedienstigheid, die ook de volgende ochtend blijkt als hij een ontbijt heeft neergezet, waarvoor hij 1,50 per persoon in rekening brengt. De rook van de vorige avond is vrijwel weggetrokken en de omgeving blijkt een vakantiekiekje, met stromend beekje en spiegelend meertje waarin de rokende hemdmannen zijn gaan vissen. Zij betaalden vast minder dan 15 Euro voor hun kamertje.

De wegen naar de Poolse grens in het golvende land van Moravië, zijn nieuw. Schoon tweebaans asfalt voert door velden met bloemen en oeroude bossen. Elk dorp heeft hier z’n eigen fin de siècle villa’s in verval, naast de fabrieken en talloze Auto Bazars die de nieuwe tijd etaleren. Er zijn meer Auto Bazars dan enige andere vorm van bedrijvigheid, vaak gecombineerd met een Motorest waar voor weinig geld basiscomfort voor de nacht wordt geboden. Gezelligheid is er niet, geen vrolijke uitspannning te vinden, geen terras langs de weg. Het is Auto Bazars of leegheid. Wees niet teleurgesteld, want àls er een terras langs de weg is, temidden van de leegte, dan is het vervallen, verbrokkeld, vergaan en de koffie smaakt nergens naar. Er verwijst een verweerd bordje naar een natuurgebied, een wandelpad, waar het volk gezond mocht recreëren. Bediening mag geen naam hebben, tafeltjes groezelig, asbakken met oude peuken, maar wel neringziek; wilt u nog koffie, water, wijn, bier? Enorme lege parkeerplaatsen waar wellicht vroeger de volksbussen aankwamen. En in de w.c. geen water, niet om door te spoelen, noch om handen te wassen.

Diep doorgedrongen in het hart van Tjechië valt het niet mee om vrolijk te blijven. Het is dat de vogels er zo luid fluiten, het compenseert de stilheid van de troosteloze stadjes met de verlaten pleinen en de sombere winkels met de grauwe kleuren van het verleden.

Maar dan ineens staat daar als een pauw, een pronkend stukje nieuwe tijd in geel of rood en roze. Beroete fabrieksschoorstenen verschuilen zich achter dikke bladerdekens van de kastanjebomen en om de hoek zitten jonge mensen op een westers terrasje terwijl verderop kleurige kinderen op inline skates de slecht geasfalteerde straat doorkruisen. Verandering is op sommige plekken sterk voelbaar, vooral langs de spoorbanen in de steden met stations. Hier staan de toonbeelden van voorbije rijkdom, hier kwam de stoomtrein voorbij die de wereld ontsloot, hier staan de wulpse Jugendstil panden met levendig geornamenteerde gevels, hoog boven de grauwe onderstukken. Onder roet en vuil gloort nog de Belle Époque, hoewel achter verveloze vensters de armoe woont en de winkels aan de straat hun schutkleuren van bruin en grijs nog lang niet hebben afgeworpen. Maar toch; hier ontstaan de kleinschalige vernieuwingen, kleurrijke verwachtingen van enthousiaste jonge mensen die ook op de gezichten van de bedrukte ouderen een kleine glimlach teweeg brengen. Buitenlanders zijn hier zeldzaam, worden schuchter aangesproken door jeugdigen die hun Engels willen oefenen en graag het menu vertalen, dat in deze streken uitsluitend in het Tjechisch is opgesteld. Bij elk gerecht nauwkeurig het gewicht in grammen, een overblijfsel uit tijden van schaarste, hoewel ook nu van overvloed nog geen sprake is. Er is weinig keus, voor weinig geld; een hoofdgerecht voor honderd kronen, zeg maar 3 Euro. Wie van champagne houdt kan hier flink uithalen; een fles Boheemse brut voor 6 Euro. Geen Tjech die het hier drinkt voor zo’n prijs..

Op reis.

Duizend mijl van huis

Hebben de meisjes

Tattoo’s op hun schouder

De jongens dragen petjes

En T-shirts

Met laag hangende broek

Een oude vrouw in nette jas

Heeft een hoedje opgezet

En de langharige man

Protst in glanzend sportpak

Daar schuift de oude man

Met opgeheven hand voorbij

Verjaagd van het terras

Waar hij de rijkdom ruikt

Van wijn en bier dat gewoon

Smaakt zoals wij thuis

Gewend zijn

Is er iets veranderd?

Even afrekenen?

De ober spreekt mijn taal niet.

Ver weg, 2003

In Polen gekomen ontmoet men vaak mensen die geld verlangen. Afgezien van parkeerwachters zijn dit ook politieambtenaren. Zij verstrekken een nutteloos zegeltje of een soort bonnetje tegen geringe vergoeding (zeg honderd Zloty) zodat men mag rijden of parkeren op wegen en in straten waar de Polen ook rijden of parkeren. Het kapitalisme is met veel vlaggen en wimpels omarmd, langs de doorgaande wegen is het een kermis van reclameborden, met talrijke benzinepompen en nog meer Auto Bazars dan in Tjechië. Uiteraard vele Polonezen op de weg (wie kent het automerk nog?), evenals Lada’s en Skoda’s, maar toch ook genoeg indrukwekkende 4-wheeldrives van Mercedes en BMW. Veel moois valt er in het land niet te ontdekken. De autobanen zijn goed aangelegd, de secondaire wegen vergen veel geduld en goede vering, de tertiaire wegen dient men te mijden, tenzij men van ongerept landleven houdt.

De attractie van Polen is Krakov. Een wonder van ongerepte Middeleeuwse cultuur, met bijna Florentijnse grandeur rond de lakenhal op het prachtige marktplein met de honderd terrassen en de dominante kathedraal. Maar ook hier heeft het kapitalisme toegeslagen; de consumptieprijzen zijn eveneens van Florentijns niveau en langs de terrassen lopen bloemenmeisjes van een jaar of twaalf die de Engelse en Duitse handelstaal reeds machtig zijn en voor één roos 10 zloty (2,5 Euro) rekenen. Zij hebben dikke bundels bankbiljetten in grote boerenportemonnees die ze, zoals zij zeggen, van hun moeder hebben meegekregen en zij proberen steevast te weinig wisselgeld terug te geven. Intussen komt er dan een zingende processie uit de Heilige Maria kerk, veel witte gewaden en reuzenkaarsen. De gebeden schallen middels microfoon en vier luidsprekerzuilen die worden meegedragen, dreunend langs de terrassen waar de genietende medemens door godvruchtige volgelingen misprijzend wordt bekeken. Polen is een land van geld èn God. Er wordt veel gebeden in de maar liefst 144 kerken met hun vaste bedelaars op de stoep en op elke hoek van de monumentaal verwaarloosde straten vindt men een apotheek, wellicht een gevolg van het leven onder de rook van de Nova Huta staalfabrieken, die ooit bewust aan de voet van het oude Krakov zijn neergezet om de mensen erop te wijzen dat de middeleeuwen voorgoed vervangen waren door modern communistisch industrialisme.

Hoog boven Krakov torent de berg Wawel, met de meest protserige kathedraal van het westelijk halfrond. Door de eeuwen heen kreeg elke bisschop zijn eigen kapel met marmer en goud in Barokke overmaat. Er tegenaan gebouwd staat het paleis dat herinneringen oproept aan het Alcazar in Sevilla. Tickets worden dagelijks in beperkte oplage verkocht, enigszins naar willekeur van de sjachrijnige cassière, dit om teveel slijtage van de paleiselijke vloeren te voorkomen. Zoals in alle Oostbloklanden wemelt het er van de schoolkinderen, die eindelijk in vrijheid aanschouwelijk onderwijs krijgen in hun geschiedenis welke onder het communistisch regiem niet bestond. De geschiedenis van Hans Frank, de terreur gouverneur van de Nazi’s die dit paleis ook heeft bewoond, wordt hierbij overigens wijselijk verzwegen. Hiervoor moet men naar Kazimiersk, de oude joodse wijk, of beter gezegd nederzetting, die zijn naam dankt aan de koning die er in de 14e eeuw zijn privileges aan gaf. Eeuwenlang woonden hier joden en katholieken, gescheiden door een muur, totdat de laatsten in de 18e en 19e

eeuw werden verdrongen door meer en meer immigrerende joden op zoek naar een vrijplaats. Kazimiersk groeide uit tot een mooie joodse stad, met eigen raadhuis, marktplaats en vele synagoges, maar werd door Nazi’s en communisten grondig geslecht. De film Schindlers List, hier deels opgenomen omdat de fabriek vlakbij staat, heeft Kazimiersk opnieuw op de kaart gezet. Artistieke wijken bloeien op, met trendy bars en warme joodse restaurantjes waar als vanouds karper in gelei en gefillte fisch worden geserveerd. De Grote Synagoge, zo vaak ingestort, verwoest, gebroken en weer opgebouwd, is nu een museum dat vertelt hoe armoe er vroeger uit zag in dit deel van Krakov.

Czestochowa, een uurtje noordelijk van Krakov, herbergt het spirituele hart van Polen: Jasna Góra het bedevaart-oord waar de zwarte Madonna huist in haar kapel binnen de enorme basiliek met aanpalend klooster. Op een parkheuvel torent hier een katholieke burcht, letterlijk, want de toren is de hoogste van heel Polen (100 m ). Het is een ommuurd complex, waar omheen armoedige huisjes en winkeltjes gegroepeerd liggen. Bedevaartgangers logeren in Dom Pielgrzyma, een heel groot en sober gebouw met koperen dak, dat achter het klooster ligt. Het begrip hotel past nauwelijks; de gast wordt aan een soort stationsloket ontvangen en krijgt een van de duizend kamertjes toegewezen, als het hotel tenminste niet is volgeboekt… Er hangt de sfeer van een streng internaat, of beter nog, een klooster. Gangen van granito, etages vol gangen, trappen, deuren. De kamer is smal, met links voor en rechts achter een brits. Schoner dan schoon, schoon en fris met een heel aardige badkamer. De prijs is afgestemd op Poolse bedevaartgangers, die hier met busladingen tegelijk worden aangevoerd. De enorme parkeerplaats wemelt van de communiemeisjes en in de snackbar kunnen gemakkelijk een paar honderd vrome mensen op de harde eikenhouten banken en stoelen een plaats vinden. Een vreemde omgeving; marmeren vloeren, een eigentijds uitreik buffet uitgevoerd in eikenhout, efficiënte plastic tafelbladen, een gigantische Cocacola automaat en achter gordijnen een ietwat opgewaardeerd gedeelte waar uitsluitend priesters en nonnen mogen eten. De plaats Czestochowa is even bizar; er is nauwelijks een restaurant te vinden, het Mercure hotel is the place to be, de alléé waar de Kurfürstendam en de Champs Elysées twee keer in kunnen, is aan de ene zijde begrensd door de bedevaartstoren en aan de andere zijde, vele kilometers verderop, door bijna even hoge fabrieksschoorstenen. Tegenover de fancy winkel van Max Mara staan armoedig geklede Polen met plastic tasjes op de bus te wachten…

Richting Slowakije verlaat men Polen via de wintersportplaats Zakopane.

Een luxe wintersportplaats, zelfs naar onze westerse begrippen. En bovendien echt wintersport-achtig; versierde houten huizen, overvloedig houtsnijwerk, restaurants in berghut-stijl, muziek tussen Jodel en Zigeuner, witte pofbroeken met borduursels, brede riemen, dirndelachtige meisjes in lange rokken, precies zoals de wintersporter dat graag ziet. Het eten is niet best, de wijn duur en niet te drinken, maar gelukkig vinden we daarnaast ook Mcdonalds en de Colonel van Kentucky Fried.

Zakopane binnenrijdend wordt men toegewuifd door tientallen mensen, mannen en vrouwen, met bordjes waarop de tekst Pokoje. Dit betekent ‘kamer’. In elk huis kan men een kamer huren, veelal op zolder, voor rond de 25 Euro en voor dat bedrag is de verzorging recht hartelijk. Eveneens opvallend in deze streek zijn de bordjes Pantovle en Klapsky Sandaly, ook bij vrijwel elk huis. De huisvlijt bestaat hier kennelijk uit de de productie van pantoffels en klapsandalen..

Komend uit Polen is het opmerkelijk hoe schoon en fris Slovakia is. Er zijn nog veel paarden op het land aan het werk, versierd met pluimen. En de leegte is enorm. Het valt op dat de wegen prettig en nieuw zijn en de benzine goedkoop: Slovnaf een woord om niet snel te vergeten. Helaas echter zijn de fabrieken, die in buurlanden al lang zijn afgeschreven, hier nog volop rokend in bedrijf, terwijl de koffie nergens op lijkt.

Ach, dan is daar Levoca, een nog volledig ommuurd stadje uit de middeleeuwen en sindsdien niet gegroeid. Een lome slaperige sfeer, een schitterend groot plein met renaissance gebouwen versierd met Italiaanse grafiti schilderingen, meestal verwaarloosd, maar hier en daar al opgeknapt en opgefrist. Een poort voert over een vloer van houten kopjes, een glanzend pad, eeuwen lang gepoetst door schoenzolen, naar een duizend jaar oude binnenplaats. Een straat van afgesleten keien, nimmer opgelapt, onder balcons in renaissance stijl waar armoedig wasgoed hangt tussen het kunstig houtsnijwerk. Anno 1630 is nauwelijks leesbaar in gebarsten steen, ernaast een schamel plaatje met het jaartal van restauratie, 1970… Toen zijn kennelijk de electriciteitskabels in de oude muren ingehakt, zonder afpleistering, toen is wellicht de waterput vernieuwd. Hier wonen de armsten in een uniek monument, tegenover de 15e eeuwse kerk van Sint Jan, waarin de kunst van Meester Paulus (Majster Pavol) kenners trekt uit heel Europa. Tientallen altaren met prachtig geschilderde triptieken, kerkbanken met jaartal 1612, stripverhalen in fresco op de stucwanden en onder het ornamentale houten kansel een levensgroot in hout gesneden beeld van Mozes met de 10 geboden, Hebreeuwse teksten in een Katholieke kerk, sinds mensenheugenis onaangeroerd tenzij voorzichtig met een stofdoek. Deze kerk is alleen op vastgestelde tijden voor cultuurzoekers toegankelijk in het bijzijn van een schuchtere kerkbewaarster, die aan de overzijde kantoor houdt. Zij opent de hekken, de enorme deuren en ontsteekt in de duistere gotische gewelven hier en daar een lamp, die zij overigens na exact een half uur weer uit doet. Electriciteit is hier een kostbaar goed en wordt alleen gebruikt voor de enorme ventilator die oorverdovend raast in de kerkelijke ruimte teneinde de kostbare kunstschatten van lucht te voorzien. Het is ongelofelijk dat in deze museale omgeving met miljoenen aan kunstschatten nog gewoon de mis wordt opgevoerd voor het arme Slowaakse volk, gewoon zoals het eeuwenlang is gedaan. De ventilator zal dan wel worden uitgeschakeld.

Iets verderop staat het Hotel Satel, met vier sterren liefst. Een oase van westerse rijkdom in dit vergeten stadje, gebouwd rond zo’n authentieke middeleeuwse binnenplaats. Hier echter zijn de renaissance bogen en ornamenten schitterend gerestaureerd, de vloeren in natuursteen vernieuwd, de pilasters glanzend en de waterput omhangen met bloeiende geraniums als pièce de resistence. Hoe schril is het contrast met de binnenplaats van het vervallen pand ernaast.

Slovakia.

Het land is groot en leeg

Tussen de bergen

Tegen de einder rijzen

De rokende schoorstenen

Leggen mist over het groen

Waarin de kerkjes bloeien

Bij feestelijke hoven

Kunstige bloemenvelden

Vol vrolijkheid

Die het leven nooit gaf

In het grote lege land

Tussen de bergen.

Het platte land van Slowakije is ruim, de wouden woest en ongerept, de wegen goed verzorgd. De inheemse automobilisten rijden echter als Polen, onbehouwen, hard, ze geven geen voorrang, kleven aan de kofferbak, halen rechts in. Ze zijn verrukt van de moderne autotechniek na jarenlang sukkelen met de Skoda. Onderweg passeert men veelvuldig grote slordige zigeunernederzettingen, herkenbaar aan veel en veelkleurig wasgoed en evenveel volk dat ogenschijnlijk doelloos rokend rondhangt, donkere mensen gezegend met veel fotogenieke kinderen die uitsluitend tegen betaling fotografeerbaar zijn.

Dan is daar Kosice, op een half uurtje van de grens met Oekraïne. Na Bratislava tweede grootste stad en hoofdstad van Oost Slowakije en kort na de 2e wereldoorlog enige tijd hoofdstad van het toenmalige Tjechoslowakije. Het belangrijkste hotel heet Hotel Slovan, goed gesitueerd nabij het mooie oude centrum, zakenhotel in Oost Europese stijl, met veel bruin glas en sombere natuursteen, maar ook met Casino en Internetcafé, een aardig terras voor de deur en een bewaakte parkeerkelder voor de auto. Een Hilton-achtige kamer kost hier 70 Euro per nacht zonder ontbijt, maar voor slechts 3,5 Euro kan men zich te buiten kan gaan aan een viersterren ontbijtbuffet. Het hotel is druk bezet, veel zakenmensen en trendy partygangers.

Het oude centrum van Kosice is ook alweer van een ongekende renaissance pracht, met een stadstoren uit de 16e eeuw. De oude panden zijn verwaarloosd, maar prachtig en worden nauwelijks als monument beschermd. Tussen de pilaren van een romantische omloop zijn op de muren nog geschilderde wapenemblemen en helmtekens van de edelen uit vroeger tijden herkenbaar, verliefden hebben er een hart in gekrast en hier en daar heeft de verfspuitbus verwoestend werk gedaan. Komend uit een wereld van gekoesterde monumenten staat de westerling in deze streken vaak versteld over de nonchalance waarmee men het erfgoed behandelt. Geldgebrek jawel. Maar het lijkt soms ook op respectloosheid.

Zondags in Kosice.

De kathedraal is vol

Gouden altaren aanbeden

Geknield in zondagse kledij

Meisjes als prinsesjes

Jongetjes in zwart en wit

Bijbel in de knuist geklemd

Voldaan de paters Jezuïten

Waar in de nacht

Het bier nog vloeide

En mannen tegen de zijbeuk

Hun water lieten lopen.

Mei 2003

Over de grens, in Hongarije, wordt het leven lieflijker en bloemrijker, de wegen zijn gezoomd met bomenrijen, de Acacia’s staan er rijk bij, de perkjes zijn gemaaid en in de tuintjes van de kleine dorpshuizen bloeit het optimisme. Het land ligt golvend en vruchtbaar onder de hoge hemel en wordt bewerkt door donker geschroeide mannen en vrouwen met hakker en ander handgerei. In de dorpen staan frisse blauwe waterpompen om de honderd meter langs de weg, want de waterleiding komt nog niet aan huis, evenmin als de riolering trouwens. Hier in het Noorden ligt Tokaj, beroemd om de – met name- zoete wijnen, een frisgewassen stadje, met lieve straatjes en een schoon plein waarop gegroefde oude wijnbouwers op een bankje in de schaduw hun wijnlatijn uitwisselen. Tokaj is al sinds de 17e eeuw een centrum van wijnbouw, dus aan oude verhalen geen gebrek. Opvallend troont hier een reusachtige synagoge, die de vier of vijf kerkjes in de schaduw stelt. Ook opvallend is dat in de vele wijnwinkels de Tokajer beslist niet (meer) goedkoop is, een mooi flesje met 5 ‘puttonyos’, rijp en droog en zoet, doet al gauw 20 Euro en kistjes van honderden Euro’s zijn niet zeldzaam.

Verder het land in, door de Pusta’s die even uitgestrekt zijn als hun reputatie en langs afwisselende donzige coulissenlandschappen, voelt de reiziger zich welkom, hoewel de taal onbegrijpelijk en onuitspreekbaar is. Op de kruispunten van de romantische landwegen staan wegwijzers in vooroorlogse stijl met flappen van een meter lang, opdat ze plaats bieden aan de tientallen klinkers en medeklinkers die er in onnavolgbare volgorde op getekend staan. De namen van de dorpjes zijn groter dan hun inwoneraantal. Richting Budapest passeert men Eger, alweer een beroemd wijngebied, met hoog op de heuvel het fort dat in de 16e eeuw het langst stand hield tegen de oppermachtige Turken. Hier vochten 2000 dappere Magyaren tegen 50.000 Muzelmannen die uiteindelijk na vijftig jaar overwonnen en hier een hoge spitse minaret plaatsten als een waarschuwend opgestoken vinger.

Hongarije is een wijnland en Eger van ouds her een centrum, met honderden wijnkelders uitgehakt in de krijtachtige rotsen. De meeste van deze kelders zijn nog zeer authentiek; er huist een oud mannetje of vrouwtje in het duistere en vochtige gewelf teneinde de wijnkopers te laten proeven, waarna gekochte wijn wordt geleverd in plastic containers of verzamelde frisdrankflessen. Langzaam komt hier het toerisme op gang, voor de grotten worden luifeltjes getimmerd, een simpel terrasje met houten banken, een parkeerplaats voor de touringcars. Dicht bij Eger ligt de wonderlijkste watersportplek van Hongarije, zonder aanwijzingen van inheemsen niet te vinden. Het is een bron die, naar men zegt, reeds door Romeinen en Turken werd gebruikt voor een heilzaam bad. Tegen de helling van een heuvel heeft zich een enorme stomende schuimtaart van kalksteen gevormd, waaruit water van 40 graden opborrelt, dat middels eenvoudige plastic goten en pijpen naar twee gemetselde bassins wordt geleid. Een grijsaard in een houten hutje verkoopt de goedkope toegangskaartjes, er staan wat houten picnictafels en bankjes, er is een éénpersoons kleedlokaaltje, er zijn stenen vuurplaatsen en een kraantje voor fris bronwater. Een knorrig vrouwtje verkoopt ijs en frisdrank en typische broodjes. Men ligt hier rond de bassins of er in, staat onder de hete stralen die van de krijtrots stromen, kromme oude mensen, minder validen, maar ook schoolkinderen die per bus worden aangevoerd. Het schijnt dat deze unieke plek waar gewone mensen gezondheid zoeken, inmiddels is opgekocht voor de bouw van een viersterren kuurhotel. Dat is de vooruitgang.

Hongaren geloven in de vooruitgang, ze zijn ervan overtuigd dat het leven beter en beter wordt, zeker na de toetreding tot de Europese Gemeenschap in 2004. De Euro is bij voorbaat reeds omarmd in alle winkels en hotels en hun trotse stad Budapest doet niet onder voor de dynamiek van Parijs of Berlijn. Een wereldstad waar het verkeer dag en nacht voortraast over driebaans boulevards, langs machtige pleinen en door imposante straten. Er wordt hard gewerkt aan de restauratie van de prachtige panden, in neo classisistische en renaissance stijl gebouwd tijdens Hongarije’s gouden periode, na de vrijmaking van de Habsburgers, eind 19e eeuw. Het oude asfalt dat nog niet zo lang geleden slordig over hardstenen stoepen is gekwakt, wordt verwijderd en door sierlijke steentjes vervangen, merkwaardig poepgele klinkers maken plaats voor kleine kinderkopjes, gelegd in elegante patronen. Aan de oever van de Danube pronkt het Four Seasons hotel in een luisterrijk gerestaureerd Jugenstil gebouw, even verderop wordt de bombastische Sint Stefan’s Basiliek in goudglanzende glorie hersteld ( István, de eerste Christenkoning der Magyaren) en in de bocht staat het totaal gerestaureerde Parlementsgebouw, een vrijwel getrouwe kopie van de Londense Houses of Parliament, alleen iets groter. Indrukwekkend ook zijn de gigantische beelden op het Heldenplein, afschrikwekkende Magyaren krijgers onder aanvoering van Arpad, de grondlegger van het Hongaarse rijk. Zij kwamen uit het Noorden, plunderend, brandschattend, moordend, met vijfhonderdduizend tegelijk, een verbond van vijf stammen, stamvaders van het Hongaarse volk dat fanatiek trots is op deze afkomst en er hun wonderlijke taal aan dankt. Een volk van onversaagde vechters heeft hier hun historie laten beeldhouwen; rondom de vijf oervaders staan in chronologische volgorde de koningen sinds het jaar 1000, met een onderbreking van honderd jaar tijdens de Turkse bezetting en een gat van bijna honderdvijftig jaar Habsburgse overheersing, waaraan mede door de revolutie van 1848 een eind kwam.

De nieuwe veroveraars komen uit het Westen, maar worden niet als zodanig herkend, menige Hongaar (of Pool of Tsjech) denkt dat bijvoorbeeld Tesco een inheems grootwinkelbedrijf is. Overal waar men gaat of staat troont de gevel van zo’n reuzensupermarkt, ongelofelijk zoals deze naam het kruidenierswezen in de oostbloklanden domineert.

Budapest is ontstaan door de samenvoeging van het historische stadje Óbuda, de residentiële wijk Buda tegen de Buda heuvels en het industriële Pest op de vlakte aan de overzijde van de Danube; nu een wereldstad op de weg terug, groot en druk, waar bijna de helft van alle Hongaren woont. Op vele plaatsen staan nog roodwitte plastic afzettingen rond panden, omdat de stenen uit de schitterende gevels vallen, maar het levenstempo ademt verbetenheid en wie de Budapesters ziet racen en rennen, weet dat de comeback op het toneel der wereldsteden niet lang op zich zal laten wachten. Natuurlijk zijn er nog merkwaardige anachronismen, zoals twee soorten taxi’s, de nieuwe luxe wagens en de stokoude rammelbakken. Voor de deur van de dure hotels, als Hilton of Marriot, staan uitsluitend luxe modellen, maar komt men in de regen uit de opera dan wordt het in het beste geval een Opel Kadett uit de jaren tachtig. De theaters hebben de pracht van een rijk verleden, hoewel enigszins versleten, en zijn ook zonder voorstelling al bezienswaardig. Goede plaatsen vanaf 15 Euro, een enthousiast publiek dat uitbundig applaudiseert en gul is met open doekjes, vooral wanneer in een voorstelling de Hongaarse vlag een rol speelt – en dat is vaak, want de vlag heeft eigenlijk altijd de hoofdrol en wappert overal als symbool van herwonnen vrijheid en zelfstandigheid.

Als men het stadsgeweld van Budapest verlaat, via de Burcht op de heuvel naar Óbuda, is het verrassend hoe authentiek dit plekje is gebleven; het verscholen marktplein met de middeleuwse huisjes heeft één eetgelegenheid met rustiek terras, het is de pleisterplaats vanwaar voorheen de postkoets naar Wenen vertrok.

Wie in Hongarije geen vignet heeft, te koop bij postkantoren, benzinepompen en vaak in hotels, mag de autosnelweg niet op. Dus geen M1, M5 of M7 vanuit Budapest, niet invoegen op z’n Amerikaans in de zes rijen autoverkeer rond de metropool, nee rustig eruit via de regionale straatweg, door de dorpen die, op nauwelijks 10 kilometer van bruisend Budapest, weer de bekende greppels en blauwe waterpompen tonen. Terug naar vroeger, minder schoon, minder verzorgd dan in het Noorden, maar wel even bloemrijk. Een mooie tocht binnendoor naar het grootste meer van Europa, Balaton, het vakantieoord van Budapesters. Het water is van een vreemd leigrijze kleur, ondoorzichtig, alsof er teveel melk in is gemorst. Er gaat een Pont van Zuid naar Noord, van Siófok naar Tihany, waar men zich niet moet laten misleiden door het gigantische park met bungalows en appartementen, Club Tihany. Dit vakantiepark is een afgezonderde entiteit op het schiereiland, dat verder alle pracht biedt van golvende groene heuvels en bloeiende velden met kudden schapen die gehoed worden door een tijdloze herder met blinkend zilveren krul aan zijn staf.
De langgerekte oevers van het Balatonmeer zijn bestrooid met dorpen die ’s zomers zeer toeristisch zijn, overal zimmer en pension, gasthaus en hotel. In stadjes als Keszthely – met het Festetic paleisje als bezienswaardigheid – en Balatonfüred klonteren de mensen samen op de terrassen en scharrelen in optocht door de voetgangersgebieden met de winkeltjes in prullaria. Even buiten dit gewoel echter is het prachtig stil, geen ijs en frieten maar vis vers uit het meer, vooral een soort snoekbaars die met een elegante krul in z’n staart gefrituurd wordt opgediend.
Balaton, het is wel toeristisch, maar op een lieflijke manier.

Terug richting het westen ligt het laatste stukje oost Europa als een schiereiland in Oostenrijk. De bewoners van Sopron, ooit Ödenburg, slechts 70 kilometer van Wenen, kozen er in 1921 met overweldigende meerderheid voor om Hongaars te zijn, terwijl de rest van de streek (Bürgerland) bij Oostenrijk kwam. De uitslag van het merkwaardige referendum hangt in het museum, voorzien van de originele stembiljetten. Sopron is heel oud, de Romeinen noemde het Scarbantia en omdat Mongolen noch Turken ooit zover kwamen, is de middeleeuwse stad volledig intact gebleven binnen de hoefijzervormige stadswal. Er wordt nu eindelijk gerestaureerd, hoog nodig na meer dan 200 jaar verwaarlozing van de prachtige panden uit de gouden tijden toen hier het centrum was van Europese handel en kultuur. Er staan grote patriciërshuizen, zoals van de families Fabricius en Storno, waarvan de inrichting nog in originele staat te bewonderen valt. Het is bijna teveel, het stadje is een kompleet museum voor een kijkje in de 16e en 17e eeuw. Alleen aan de kleding van de mensen die in duistere deuropeningen staan of over een verveloze vensterbank leunen kan men zien niet in een tijdmachine te zijn terechtgekomen. In een schitterend Renaissance pand is hotel Pannonia gevestigd. Er is niemand, uitgezonderd een eenzame muzikant die twee gasten in de vorstelijke eetzaal met zijn electronische orgel probeert te amuseren. Hij zingt: I did it my way.

Christian Oerlemans
Mei 2003