威而鋼

性愛是一種探索和發現自己身體和情感的過程。隨著時間的推移,男性不得不靠吃威而鋼維持勃起強度。

大樹藥局威而鋼

https://www.christian-oerlemans.net

Christian Oerlemans Thema’s &Tekstenmobiel +31653130151 – tekstschrijver, auteur, columnist – info@christian-oerlemans.netChristian Oerlemans Thema’s &TekstenZoekenHoofdmenuHomeVerhalen en essaysGedichtenColumnsProstaat KankerSchrijvenUitgelichtGeplaatst op 25 december 2018Al die handelingen die je verricht voordat je eindelijk eens een keer gaat schrijven.Ik bedoel; je bent van plan te gaan schrijven als je opstaat, maar er komt iets tussen.Eerst koffie, uiteraard. Dan ligt daar de krant, ja die moet je even inkijken. Stel je hebt een huisdier, dan moet die ook aandacht hebben natuurlijk. Bovendien begint je vrouw een gesprek over een lekkende dakgoot of ander huiselijk ongemak, net op het moment dat je op weg bent naar je schrijfkamer. Stel dat je een vrouw hebt. Of een schrijfkamer.

Zeilen naar Cadiz met mr. Murphy aan boord.

Inleiding.

Mijn vriendin is van de zandgronden.
Toen ik haar leerde kennen beperkte haar ervaring met groot water zich tot de Brabantse vennen. Liefde maakt niet alleen blind, maar ook roekeloos, het verstand is immers in de war, dus nodigde ik haar uit voor een voorjaarstochtje naar Terschelling. Dat had ik natuurlijk nooit moeten doen, begin April, met een depressie – meteorologisch – in de buurt. En zij had geen idee van varen, laat staan van het barre afzien dat er vaak mee gepaard gaat. Enfin, wij vertrokken met rustig weer uit Enkhuizen, daarna overnachten – en eten en drinken – in Stavoren en ’s ochtends vroeg er uit naar Kornwerderzand. De depressie was gearriveerd, windkracht vijf toenemend, buien met hagel. Na een klein halfuur trok zij wit weg, daarna lichtgroen. Ik wist haar ervan te overtuigen dat ze binnen in een slaapzak moest gaan liggen – dat kostte veel overtuigingskracht want zeezieke mensen willen eigenlijk helemaal niets, tenzij dood gaan – maar tenslotte lag ze warm ingepakt op de bank in de kajuit. En daar zou zij tot Terschelling blijven liggen, terwijl we echt ongenadig langs de Pollendam stuiterden. Ik had haar in herinnering gebracht hoe wij als baby en kind graag gewiegd worden en dan heerlijk slapen. Zij werd weer baby en droomde de wildste dromen, op het ritme van de zee.
Dit weekendje maakte haar weinig enthousiast voor het zeezeilen. Dus met haar de wereld rond kon ik wel vergeten. Jammer, maar voor het overige waren wij samen uiterst gelukkig. Dan maar niet de wereld rond, althans niet met een zeilschip en met haar.

Samen met een vriend bracht ik de boot zuidwaarts, waar de zeeën kalmer zijn – ofschoon ook niet altijd – en de zon het varen veraangenaamt. Na wat omzwervingen werd het uiteindelijk Vilamoura in Portugal waar we de boot parkeerden, voorlopig dacht ik, maar inmiddels ligt ze er al weer een aantal jaren en fungeert ze tevens als prettige 2e woning. De kusten van Portugal en Spanje, van Lissabon tot Ceuta, hebben inmiddels weinig geheimen meer. Soms vaart mijn vriendin een stukje mee, met mooi weer. Uiteindelijk blijkt zij voor een zandgrondse behoorlijk zeevast, hoewel langere tochten tot heden door haar werden uitgesloten. Tot heden zeg ik, want nadat ik besloot het schip te verkopen – omdat we een huis in zuid Portugal gingen bouwen – opperde zij het plan voor een lange mooie zeilvakantie, mijn afscheidsreis van de Noorderzon (de naam van mijn kottergetuigde 2e geliefde).

Mr.Murphy meldt zich aan boord.

Een week voordat voornoemde vakantie moet beginnen, meldt mijn zeilvriend, die veelal woonachtig is in Portugal, dat de startaccu’s zonder aanwijsbare reden plat zijn. Goed, mijn onderhoudsmannetje gebeld en bij onze aankomst op de boot, een week later, blijkt alles weer te werken. Nieuwe hoofdschakelaar geïnstalleerd, probleem opgelost. Wij bereiden ons voor op vertrek, ik takel de rubberboot vanaf het kajuitdak te water met de grootzeilval (hijslijn), zoals gewoonlijk, alleen gaat het deze keer fout en zwiept de rubberboot, meegenomen door een nogal onverwachte windvlaag, over de zeereling en rukt de hijslijn binnendoor omhoog in de mast. Natuurlijk zit het eind altijd vast op de kikker, maar deze keer niet. Goede raad is duur. ’s Nachts bedenk ik dat mijn vriendin de mast in moet – zij weegt slechts 55 kg – en bij het ontbijt bereid ik haar voor op dit avontuur. Zij denkt dat ik een grapje maak. In de mast klimmen, op haar leeftijd? Haha. Ik tover mijn fraaie en zelden gebruikte bootsmanstoel te voorschijn en vertel dat ik haar ga ophijsen en dat zij vanuit de top van de mast een prachtig uitzicht krijgt. Ik vertel er niet bij dat ik er aan twijfel of het zal lukken om het touw van bovenaf terug te duwen in de mast, zodat ik het beneden uit de mast kan vissen. Hoe dan ook, zij houdt van mij en vertrouwt mij en dus laat zij zich centimeter voor centimeter door mij omhoog lieren. Dappere meid. Eenmaal in de top, begint zij volgens instructies de val in de mast de duwen. Het gaat moeizaam, ofwel, zoals zij omlaag roept; het wil niet. Ik maak intussen een dun eindje klaar met een grote moer eraan, om die eventueel van bovenaf in de mast te laten zakken, zodat we daarmee de dikke lijn omlaag kunnen trekken. Intussen duwt zij, bungelend boven in de mast, gestaag door, propt de val meter voor meter naar binnen en volgens berekening zou het eind al lang beneden moeten zijn. Dan meldt zij dat het ècht niet verder wil. Wat ik al verwacht had, die lijn zit opgepropt ergens halverwege klem. Trek hem er maar uit, roep ik. Maar dat vindt ze zonde van al dat werk. Ik leg uit dat ik een ander idee heb, maar zij wil liever niet langer in de masttop hangen. Met tegenzin trekt ze met kleine rukjes de lijn terug en verdraaid, ineens valt de val vrijwillig meters omlaag. Gejuich uit de top. Tenslotte lukt het ook om de lijn weer door de smalle gleuf uit de mast te peuteren. Als je wilt, is alles mogelijk…
Als we ’s middags, geheel voorbereid op de reis, ontspannen in de kuip zitten wordt onze parasol door een waanzinnige windvlaag opgenomen en de haven in geblazen, waar het ding met onvermoede snelheid zinkt. Ach, een beetje pech heeft iedereen wel eens.

Olhao.

Mijn vriendin en ik vertrekken de volgende dag voor onze mooie reis langs de zonnige kusten. We lopen de eerste avond Olhao aan, een vissersplaats die bereikt wordt via een kronkelende boeien(de) route tussen de zandbanken door, Weinig wind, vlak water, veel plezier. Aangekomen bij de nieuwe jachthaven – die officieel al jaren niet in gebruik is, maar desalniettemin gebruikt wordt door … ja, door wie?- worden we driftig weggewuifd door een mannetje op de steiger. Privado, privado roept hij. In tegenstelling tot vele Portugezen spreekt hij geen Engels, maar zijn gebarentaal is duidelijk. Opdonderen. Gooi je anker er maar in, daar verderop buiten de vaargeul. Zo liggen we even later in een kleine baai achter de markthallen voor anker, naast een drietal andere jachten. Ach, ook wel romantisch, met de rubberboot naar de kade, afmeren bij de oude stenen trappen en verderop een vers visje eten. Jammer dat er die avond op de kade een karaoke festival losbarst, dat tot diep in de nacht duurt. Later ontdekken we dat er bij de marina’s en puertos deportivos veel van dit soort vrolijkheid – al dan niet live – wordt georganiseerd. Vakantievreugde uitgedrukt in decibellen. De volgende ochtend, niet geheel uitgeslapen, gaan we anker op. Samen met mijn vriendin ga ik naar voren om haar te laten zien hoe makkelijk het is om met de remote control van de ankerlier het anker omhoog te halen. Maar de lier werkt niet, blijkt elektrisch dood. Enfin, dan maar met de hand de ketting binnen pompen. Jakkes wat komt er een vieze grijze blubber mee omhoog – Is dat altijd zo? Nee dat is nooit zo. – en natuurlijk blijft het anker ook nog steken achter het waterstag. Maar goed, we klaren het en mijn vriendin kan beginnen aan haar eerste grote klus: het voordek spoelen en blubbervrij maken.

Van Olhao koersen we op ons gemakje, met weinig wind, richting de monding van de Guadiana rivier. Onderweg wordt het bladstil en we besluiten overboord te duiken. Ah verrukkelijk, glashelder water van 24 graden. Als ik weer aan boord klim buigt de aluminium zwemtrap vreemd krom. Als mijn vriendin weer aan boord klimt breekt de aluminium zwemtrap, zij kan nog net de onderste helft vangen voordat dit deel naar de bodem zinkt. Nadere beschouwing leert; doorgebroken door corrosie. Intussen zwemt mijn liefste rond de boot. Hoe kom ik weer aan boord? Via de rubberboot, die we achter ons aanslepen. Gelukkig is zij bijzonder lenig voor haar leeftijd en via de rubberboot, een voet op het roer en een hand van mij, wordt zij uit zee gered. Op het lijstje bijschrijven: ankerlier nakijken en zwemtrap vernieuwen.

Ayamonte.

Aan de Spaanse kant van de Guadiana monding ligt Ayamonte, een trots oud stadje dat de Spaanse eer ooit moest verdedigen tegen de vijand van de overkant. De jachthaven blijkt plaats voor ons te hebben, dankzij een recente uitbreiding. Wat een geluk, want Ayamonte is een aanrader, Spaanse grandeur, veel terrassen, heerlijke tapas, kortom alles wat je in de folders leest, maar dan zonder charterladingen buitenlandse toeristen. We blijven een extra nachtje over, ook omdat er in de smalle straatjes zulke leuke winkeltjes zijn. Overigens zijn er geen scheepsbenodigdheden verkrijgbaar en is er ook geen technicus voor de ankerlier. Bovendien eist de stevige dame in het kantoortje dat ik een fax laat sturen door mijn verzekeringsmaatschappij, want zij kan het Nederlands niet lezen en meent dat de polis verlopen is. Dit heb ik nog nooit meegemaakt, maar allá, de volgende ochtend opbellen naar Groningen en mevrouw ontvangt per fax een internationaal document. Ook weer geregeld.

Vila Real de Sao Antonio.

De volgende ochtend eerst nog ontbijt aan de wal en dan kalm afvaren, richting Punta Umbria dat maar een paar uurtjes varen is. Helaas, als ik de GPS aanzet, geeft deze een error melding. Na tien keer aan- en uitzetten, nog steeds dezelfde error melding. Weliswaar heb ik een reserve handheld Garmin aan boord – die zelfs op de laptop kan worden aangesloten – maar voor de komende weken heb ik toch liever een goed werkend basis systeem. Dan maar oversteken naar Vila Real aan de Portugese kant, waar ze beter Engels spreken en hopelijk een technicus beschikbaar hebben. De jachthaven ligt aan de buitenkant van de rivieroever en de stroom knalt er vrij doorheen. Je moet dus wel een sterke motor hebben om zonder averij door de nauwe ingang te manoeuvreren, in ons geval met aflopend tij en pakweg 3 knopen stroom. De vaaraanwijzingen adviseren om binnen te lopen met doodtij. Maar, wij hebben noch de jachthaven, noch het moment vrijwillig gekozen. Hoe dan ook, het loopt goed af en als we zijn afgemeerd blijkt de GPS weer prima te werken. Zullen we nog een technicus zoeken voor de ankerlier? Ach nee, laat maar. We gaan lekker lunchen op dat grote koninklijke plein en we nemen er een mooie fles wijn bij. Genieten voor twintig Euro’s all in.

Mazagón.

De volgende dag dus naar Punta Umbria, een vrolijk badplaatsje met een kleine puorto deportivo met 12 ligplaatsen voor passanten. VHF kanaal 9, maar tegenwoordig makkelijker bereikbaar via de mobiele telefoon. Alle ligplaatsen blijken bezet. Jeetje wat jammer nou. Dan maar door naar Mazagón waaraan ik geen mooie herinneringen heb. Het blijkt nog treuriger dan mijn herinneringen; kale nieuwbouw, luidruchtig Spaans toerisme met veel boembox-auto’s en de slechtste restaurantjes van Andalucië. Hier dus snel de volgende ochtend weg, met een mooie lopende wind kracht drie, later toenemend naar vijf. Halve wind kurketrekkeren we langs de kust oostwaarts en we besluiten Chipiona aan te doen, aan de monding van de Guadalquivir. Van hieruit is het mogelijk om op één tij naar Sevilla te varen door het schitterende Donana natuurgebied. (Ooit het privé jachtterrein van Donna Ana, vandaar de naam). In juli is zo’n tocht echter geen pretje vanwege de moordende hitte, dus zetten we dit niet in ons vaarplan.

Chipiona.

In de jachthaven krijgen we een mooie plaats toegewezen, vlakbij het fameuze restaurant van Paco. Op de motor er naar toe en als we de box in willen draaien houdt de boegschroef er mee op. Nog steeds windkracht vijf. Mijn zware langkieler wordt nu redelijk eigenwijs en wil dwars de box in, wat de ernaast liggende Duitser behoorlijk nerveus maakt. Mij trouwens ook. Ik slaag er in met veel voor- en achteruit slaan om vrij te komen van de steigers en maak een rondje, ondertussen gebarend dat ik minder goed manoeuvreerbaar ben. Niemand is geïnteresseerd, behalve het echtpaar op het Duitse jacht, dat mij weer aan ziet komen. Ik bereken de draai en de zwaai en de vaart en het lukt om schadevrij af te meren, met veel duwen en trekken en afhouwen en alle beschikbare stootwillen buitenboord. Pffft, hèhè we liggen. En wat hebben we weer fantastisch gezeild. De wal op voor de beloning, nou dat is in Chipiona geen probleem. Overal de lekkerste eettentjes, de leukste terrasjes, de smakelijkste tapas-hapjes. En een drukte van belang, je kunt in de smalle straatjes nauwelijks vooruit komen. Vlakbij de jachthaven is kermis, dat is ’s nachts iets minder leuk, maar dankzij de wijn slapen we uitstekend. We hebben weer geluk, want Chipiona viert drie dagen de verering van de maagd Carmen, de beschermheilige van iedereen die de zee bevaart. Alle vissersboten gepavoiseerd, luide kanonschoten die vertrek en terugkeer van de vrolijke vissers begeleiden, harde flamencozang op alle bootjes, wuiven, zwaaien, roepen, toeteren dat het een aard heeft. Wat een feest. ‘s Avonds wordt Carmen op een troon met baldakijnen, door zwetende witgeklede sterke mannen op een podium door de smalle straten gedragen, begeleid door de fanfare. Van alle balkonnetjes worden rozenblaadjes omlaag geworpen. Achter het draagtoneel lopen oude vrouwtjes, de zoom van het zilveren kleed vast in de knuisten geklemd, de hele weg te bidden. Voorop lopen verstandelijk minder begaafden met banieren en manshoge kandelaars. De Middeleeuwen zijn voor even teruggekeerd in Chipiona, en wij zijn erbij. De volgende ochtend is het maandag – het feesten gaat gewoon door – dus ik meld mij op de werf bij Julio van Nautica Bahia Blanca. En ja hoor, wat hebben we weer een geluk, de monteur genaamd Gabriël heeft tijd. Om elf uur komt hij aan boord. Een leuke jongen met een intellectueel uiterlijk – dus dat schept vertrouwen – en een versleten plastic schoudertas waarin zijn gereedschap blijkt te zitten (hetgeen weer minder vertrouwen schept). Samen openen we alle luiken en ik toon de elektrische installatie die zeven jaar geleden totaal vernieuwd is. Gabriël vindt dat het er goed uitziet en zegt dat hij onmiddellijk verliefd is op mijn boot en deze wil kopen, hoewel hij er het geld niet voor heeft. Liefde is belangrijk, dus dit schept ook weer vertrouwen. Hij meet alles door, mompelt vaak Bon – Gabriël spreekt aardig Frans, dus dat is de taal waarin wij communiceren – en om twee uur meldt hij dat het tijd is voor de lunchpauze. Om halfvier zal hij terugkomen. We zien hem op zijn ouwe fietsje richting de werf peddelen en besluiten om dan ook maar te lunchen, bij Paco recht boven ons op de kade. Nou, dat blijkt een uitstekend idee. Héérlijk. Als Gabriël om tien over halfvier terug komt fietsen, zitten wij nog te genieten. ‘Cést bon eh, Paco?’ Zegt hij later. ‘Mais, cést très cher!’ Hij heeft volkomen gelijk. Zo duur hebben we in Spanje nog niet geluncht (80 Euro voor ons tweeën). Gabriël stelt vast dat het een probleem is van de massa aan de bakboord accubank die uitsluitend voor starten en boegschroef gebruikt wordt en geladen blijft middels een zonnepaneel. Sinds ik echter nieuwe accu’s had laten plaatsen werkte het zonnepaneel niet meer en tijdens de laatste omwentelingen van de boegschroef waren de draden tussen de accu en de regulateur van het zonnepaneel geheel verkoold. De plus en de min verkeerd om aangesloten ontdekt Gabriël. De boegschroef trekt veel stroom, kort en hevig, en als de massa-aansluiting niet honderd procent is zoekt de energie massa waar maar mogelijk is. In dit geval via de aansluiting van het zonnepaneel (dat overigens deze aanslag zonder schade overleefd blijkt te hebben). Corrosie zegt Gabriël, de grote kwaal op zout water. Het beste is om een directe massa-aansluiting te maken op het motorblok. Zo gezegd, zo gedaan en de boegschroef werkt weer. Evenals het zonnepaneel. Mooi. En de ankerlier blijkt alleen te zijn uitgeschakeld door de automatische zekering, die met een druk op de knop weer paraat is (ik had zelf ook al op deze knop gedrukt, maar wist niet dat er tegelijk een hendeltje dient te worden overgehaald. Sja…). Nu nog even naar zijn baas, de heer Julio, om de rekening te voldoen en we zijn weer klaar voor de verdere reis.

Rota.

De straffe westenwind, ongewoon straf voor deze tijd van het jaar, blijft goed doorstaan. Lekker zeilweer, genieten. We zetten koers naar de baai van Cadiz, waaraan verschillende jachthavens liggen. Heel leuk is El Puerto de Santa Maria waar ik jaren geleden een paar dagen heb gelegen. Een koninklijke jachtclub, heerlijk rustig en dicht bij het stadje dat ooit alleen El Puerto heette en de haven was van Jerez de la Frontera. Hier werden de vaten sherry met platbodem zeilschepen aangevoerd over de Rio Guadelete en opgeslagen in de vele bodega’s langs de kaden. Maar, zoals al verwacht, blijkt de Real Club Nautico tot september geen ligplaatsen vrij te hebben voor passanten. Wat te doen? Puerto Sherry, de nieuwe grote jachthaven vlakbij, heeft geen authentiek achterland. Het is een supercomplex met veel nieuwbouw en ik heb er nooit een enthousiast verhaal over gehoord, alhoewel het een uitstekend geoutilleerde marina schijnt te zijn. Wij hebben de outillage echter niet nodig, Gabriël heeft immers alle problemen opgelost? Dus … Cadiz? Nee, we kiezen Rota, omdat we van een Nederlander onderweg hoorden dat het daar prettig toeven is. Een mooi oud stadje, recht tegenover Cadiz. We strijken in de baai de zeilen en lopen op de motor de haven binnen, tussen imposante pieren door, richting de wachtsteiger. Hier blijkt de stroom sterker dan verwacht dus ik besluit met de kop op stroom af te meren en begin te draaien met behulp van de pas weer herstelde boegschroef. Vanonder het dashboard verschijnt een stinkende blauwe walm van verbrand plastic en de bediening van gas en keerkoppeling zit meteen muurvast. Enigszins paniekerig – de imposante pieren en de grote keien zijn dichtbij – probeer ik de hendel voor en achteruit te krijgen, maar geen sjoege. De motor blijft vriendelijk stationair draaien. We lopen gelukkig nog een beetje vaart, tegen de wind in, richting de steiger. Ik ren naar voren, klim op de boegspriet en spring onvervaard naar de wal. Dat gaat net goed en meteen werpt mijn vriendin mij alert een lijn toe. Jeetje, wat hebben wij een geluk dat de motorbediening hier blokkeert en niet in de haveningang tussen de betonblokken. Met deze wind. En deze stroom. Ik meld mij bij het havenkantoor, vul de gebruikelijke papierwinkel in, krijg de nodige stempels. We mogen aan de wachtsteiger blijven liggen totdat we weer vaarklaar zijn. Is er een monteur te regelen? Ja, na enig heen en weer getelefoneer van het hulpvaardige – en aantrekkelijke – meisje achter de balie, wordt mij een monteur beloofd. Hij is er al tien minuten later, bekijkt met een bedenkelijke trek op het gezicht de situatie en zegt dat hij geen tijd heeft. Niet eens mañana, maar maandag misschien. En het is pas woensdag. Vier dagen aan de wachtsteiger, zonder walstroom en op drie meter van de aanlegplaats van de veerboot naar Cadiz die elk uur met z’n paarduizend pk motor onze trossen test; geen aantrekkelijk vooruitzicht. Ik ren terug naar het aardige meisje in het havenkantoor. Is er geen andere monteur? Zij bellen en bellen, inmiddels bijna zes uur (ik denk dat alles gaat sluiten, maar dat is in Andalucië niet zo, daar sluit alles tussen 14 en 17 uur), maar er is nergens een monteur beschikbaar. Anders gezegd, er is nergens een monteur. Ik bel naar meneer Julio, de baas van Gabriël in Chipiona, ongeveer dertig kilometer westelijk, en leg het probleem uit. Hij toont begrip en onze eigen Gabriël zal de volgende ochtend komen kijken. Inderdaad, geheel onspaans, staat hij al om negen uur – ik ben net op en mijn geliefde luiert nog in het vooronder – op de romp te kloppen. Ha Gabriël! Zelden zo blij geweest om ’s ochtends een monteur te zien. Hij slingert zijn vertrouwde plastic schoudertas in de kuip en klimt aan boord. De motorluiken gaan weer open, evenals alle andere luiken en luikjes opdat hij kan vaststellen dat de morsekabel van de keerkoppeling geheel geëxplodeerd lijkt. Totaal verbrand en uit z’n omhulsel gebarsten. Bon, zegt Gabriël, die moet vervangen worden. Met veel rukken en trekken en gebruikmaking van mijn kleine betonschaar, verwijdert hij de onwillige kabel en schroeft de éénhendel bediening los met mijn inbussleutel. Bon, alles verder ok, nu bij le patron de heer Julio een kabel bestellen en deze mañana aansluiten. Gabriël vertrekt en als hij weg is blijkt de drinkwaterpomp niet meer te werken. Hè wat vervelend nou, maar gelukkig komt onze monteur morgen weer aan boord. Wij gaan lekker de wal op om Spaans te lunchen. En dat blijkt in Rota geen straf. In dit mooie oude stadje met een oud fort en elegant kasteel dat nu (gerestaureerd) gemeentehuis is, zijn de straatjes gevuld met leuke terrasjes. Rota is een aangename ontdekking, een smakelijk geluk bij een ongeluk. Hier willen we wel een paar dagen blijven. Jammer alleen dat ik bij geen enkele bank geld kan pinnen met mijn net nieuw verworven pasje. Mijn prepaid Portugese telefoon kan ik hier ook niet opladen. Gelukkig heb ik nog een Visacard en een KPN abonnement, dus afgezien van wat extra kosten niets aan de hand. Ik loop een bank binnen en vraag de bankbediende in mijn beste Spaans of hij mijn pasje kan testen. Haha, natuurlijk niet. Dan moet ik bij mijn eigen bank zijn. Later daarheen gebeld en verbazing opgeroepen aan de andere kant van de lijn; nee meneer, uw pasje is volkomen in orde evenals uw rekening. Ach, soms zit het een beetje tegen. We gaan lekker winkelen (tot 2200 uur geopend) en mijn geliefde ontdekt de duurste bikini van Andalucië. Enkele dagen later wordt die aangeschaft en dat is reden voor een heerlijke lange strandwandeling met een decadente lunchpauze in een strandtent onderweg, maar dit terzijde.

De volgende ochtend – vrijdag – meldt Gabriël zich om elf uur met een nieuwe morsekabel en een zwemtrap, die ik ook maar heb besteld bij de heer Julio, ter vervanging van ons gebroken exemplaar. We trekken de motorluiken weer open (drie stuks van ouderwets duims massief teak, ik schat 30 kilo per stuk) plus andere luiken en luikjes en aan de slag. Als na een uurtje alles klaar is blijkt bij de test dat ook de gaskabel, die er goed uitziet, muurvast zit. Dat valt even tegen. Bon, die is waarschijnlijk toch ook te heet geworden. Misschien heeft de shop op de werf een nieuwe kabel? Terwijl Gabriël gaat onderzoeken waarom de drinkwaterpomp het gisteren ineens voor gezien hield, spoed ik mij naar de werf voor een kabel, 12voet lang. Zodra ik de winkel binnenstap valt mijn oog – selectieve perceptie – op een stapeltje morsekabels, hoog op een stelling. Nee, zegt het meisje, die niet. Ze verdwijnt naar achteren, ergens in het magazijn en komt terug met een polsdikke kabel, geschikt voor een zeesleper. Ik vind dat ze de door mij aangewezen kabels, desnoods met een laddertje, van de plank moet halen en hoewel ze uiterst sceptisch is, blijkt de bovenste precies wat ik nodig heb. Twaalf inch. Goh wat een geluk! Dat vindt het meisje trouwens ook. En dat voor slechts 25 euro’s. Bij mijn terugkomst heeft Gabriël inmiddels de bedrading van de drinkwaterpomp – corrosion monsieur, toujours corrosion – deels vernieuwd, maar zonder resultaat, hoewel de zekering prima in orde is. Dan eerst maar beide morsekabels aansluiten en testen. Ja hoor, na een uurtje kunnen we weer voor- en achteruit. Nu nog uitvinden waarom de drinkwaterpomp niet werkt. Gabriël diept een paar electriciteitsdraden op uit z’n plastic tas en knoopt die aan elkaar om daarmee te waterpomp te verbinden en dat werkt. Bon, ergens tussen de zekering en de pomp hebben we een storing, dus. Het zoeken begint en ineens slaakt hij een kreet van opluchting; ah! Het probleem monsieur. Met het uittrekken van de morsekabels hebben we hier, in dit duistere schier onbereikbare hoekje een aantal draden losgetrokken. Weet u waarvan die zijn? Nou, ik denk ook van de stuurboord kajuitverlichting, want daar hadden we gisteren ineens geen licht meer. En verder? Geen idee. Bon zegt Gabriël, ik schroef ze allemaal weer vast en dan zien we wel of alles werkt aan boord. Zo gezegd zo gedaan, met mijn fittingschroevendraaiertje kan hij er precies bij. Check. De waterpomp werkt weer, licht aan stuurboord ook. Of ik nu even alles wil controleren, alle aansluitingen, schakelaars, lichtknopjes, enfin alles dus. Als alles in orde lijkt, wordt de heer Julio gebeld om de rekening op te maken. (Achteraf blijkt dat de klok niet meer werkt en dat de schakelaar van het stoomlicht nu het toplicht bedient, terwijl het stoomlicht geen licht meer geeft. Enfin, dat maken we later wel in orde). De rekening valt een beetje tegen, maar na enige telefonische uitleg, waarbij Gabriël op een kladje de bedragen optelt, kan ik er vrede mee hebben en indien ik cash betaal kan er ook nog iets vanaf. Wel merk ik op dat de uit Korea afkomstige morsekabel van Julio, 10 voet lang, vier euro duurder is dan het door mij aangeschafte Italiaanse exemplaar van 12 voet. Maar, het positieve gevoel overheerst, want we kunnen weer varen, om te beginnen naar de ons toegewezen ligplaats op G25. Eerst Gabriël bedanken en uitwuiven en daarna hebben we wel een heerlijke lunch verdiend bij het ons inmiddels vertrouwde tentje op het kasteelplein (Bar La Concha, een aanrader), waar je voor zo’n 25 euro met z’n tweeën een tafel vol tapas scoort, inclusief wijn. We besluiten de boot te verleggen na de siësta. Tegen een uur of zeven gaan we na twee dagen wachten de wachtsteiger verlaten. Ik start de motor, we gooien de landvasten los – behalve de achterlijn – en op de boegschroef draai ik langzaam weg van de steiger. Totdat er een blauwe walm verschijnt en de hendel vastzit. Dit fenomeen ken ik inmiddels en gelukkig – wat hebben we toch steeds geluk! – zit de achterlijn nog op de wal dus drijven we niet op de keien en kunnen we de boot terugbrengen in de oorspronkelijke positie, langs de wachtsteiger, drie meter voor de aanlegplaats van de veerboot. Vrijdagavond. Enigszins narrig bel ik de heer Julio en leg uit in AngloSpaans dat de nieuwe bedieningskabel van de keerkoppeling geheel verbrand is. Hij beweert, ook enigszins narrig, dat dit onmogelijk is en dat er bovendien in het weekend niet wordt gewerkt. Nee, Gabriël is niet bereikbaar. Ik moet maandagochtend maar opbellen naar de winkel. Plotsklaps ben ik geen leuke klant meer, maar een lastige Hollander. Enfin, we zijn weer niet op de keien terechtgekomen, en Rota is een leuk plaatsje. Ik ga naar het meisje van het havenkantoor en vraag of deze haven niet een motorboot heeft die mij naar de ligplaats G25 kan slepen. Nee, zo’n service hebben we niet. Hoewel je overal dikke rubberboten met nog dikkere buitenboordmotoren ziet rondraggen. Maar, misschien is er morgenochtend iets te regelen, om een uur of elf, dan kan zij een mannetje bellen. Dat kost natuurlijk wel geld. Oké, dat zien we morgen dan wel weer, nu eerst maar weer eens lekker tapas eten bij La Concha op het kerkplein. Alweer blijken we geluk te hebben, want voor het terras is een arena uitgezet met dik zand en een groot podium. We veroveren een tafeltje en zitten eerste rang bij een unieke voorstelling waarbij een trotse ruiter zijn paard laat dansen teneinde een verleidelijke en erotisch bewegende dame het hof te maken. Folklore, maar waanzinnig boeiend, op de meeslepende tonen van flamenco muziek. Goed dat we wat problemen hebben met de boot, anders hadden we dit toch maar mooi gemist.

Op zaterdagochtend worden we vroeg – nou ja, wat heet vroeg, het is acht uur, maar dat is vroeg als je ’s avonds om tien uur pas gaat eten – gewekt door veel luide mannenstemmen. Het blijkt dat het rode kruis een oefening voorbereid met een zestal grote rubberboten die worden volgetankt. Misschien kunnen zij ons naar de ligplaats G25 slepen, oppert mijn geliefde. Het lijkt me dat de mannen wel iets anders aan hun hoofd hebben, ze sjouwen met duikflessen en zakken vol spullen en zien er uit alsof ze op expeditie gaan naar de Bermuda driehoek. Maar zij heeft gelijk, nee heb je, ja kun je krijgen. Ik waag mijn kans en hoewel de eerste man in knorrig Spaans afwijzende geluiden maakt, komt er een vent bij – een kerel zeg maar – met een baard en een paardenstaart die Engels spreekt en na enig heen en weer gepraat op een rubberboot wijst en zegt dat hij ons met die boot naar G25 wil slepen. Jee, wat een geluk hebben wij. Gauw een lijn aangereikt en de trossen losgegooid. Daar gaan we, om de pieren van het havenkantoor heen, tegen de (nog steeds) straffe wind in richting G25. Als we er bijna zijn en de rubberboot bekneld dreigt te raken tussen mijn schip en de steigers, wordt de sleeplijn losgegooid en drijven we langzaam voorwaarts richting de box waar we in moeten. Helaas, we halen het net niet. De wind pakt onze boeg. Langzaam beginnen we achteruit te drijven. Er valt niet veel te sturen en onze Noorderzon (zo heet dit trouwe schip) besluit zich met de kont in te dringen in een box waarin reeds een Engels jacht ligt, oranje van kleur (de kleur die nog steeds een beetje op de schuurlijst van de Noorderzon zit). Ik probeer af te houwen en gewekt door mijn gekreun, denk ik, komt de slaperige eigenaar van het oranje jacht aan dek en helpt mee af duwen. Het is een stevige, of liever gezegd dikkige man in een overmaatse onderbroek en hij beantwoordt mijn excuses met een onwillige grimas. Samen duwen we mijn boot tegen de zijsteiger die een zwarte rubber stootrand heeft, van dat zwart dat je bijna niet meer van de romp krijgt. Inmiddels hebben de rodekruis mannen weer een lijn vastgemaakt en wordt ik van lagerwal getrokken richting G25. Deze keer varen ze helemaal de box in en weten op het nippertje vlak voor de neus van de Noorderzon er nog tussenuit te spuiten. Ondertussen staan er vele handen op de pantalon (= steiger) om landvasten aan te pakken en in een mum van tijd liggen we mooi op G25, met water en walstroom. Tijd om ons een weekendje te amuseren. Weetjewat? We gaan met de veerboot, die we zó vaak achter ons hebben zien komen en gaan, naar Cadiz. Het is een leuke kleine oversteek van nog geen drie kwartier, lang genoeg overigens voor enige vrouwelijke passagiers om zeeziek te worden, en we hebben weer geluk. Helicopters en straaljagers scheren over ons heen. Overal marineschepen en plezierboten van klein tot groot. Vlaggetjes, toeters en bellen. Wat zien wij? Tegelijk met de veerboot wordt een majestueuze viermaster binnengesleept, het opleidingsschip van de Spaanse marine. Met de Spaanse marinierskapel op de kade wordt er afgemeerd en wij zijn precies op tijd om dit allemaal mee te maken. Ja, je moet een beetje geluk hebben. Na deze ceremonie gaan we Cadiz bekijken. Het is een oude monumentale stad, voornamelijk gebouwd in de 18e eeuw toen het een bijzonder rijke haven was omdat Cadiz het alleenrecht had van de handel op (Zuid) Amerika. Maar de oorsprong is veel ouder. Vanwege de strategische ligging op een vooruitstekende rotspunt waren de Phoeniciërs hier al en later bouwden de Moren hier natuurlijk hun gebruikelijk fortificaties, waarvan er nog vele langs de kust aanwezig zijn. De hoge zeeweringen en stadswallen zijn imposant. Maar spannender zijn de nauwe straatjes die onveranderlijk uitkomen op een plein met een bezienswaardige kerk of kathedraal. Cadiz is heel erg Andalucië en doet denken aan Sevilla. Een interessant dagje dus. Na terugkeer gaan we nog even een hapje eten bij La Concha en – ja hoor alweer geluk – daar blijkt op het grote plein een muzikaal festijn te zijn, met diverse orkesten en een (niet zo heel goede) operazanger die tevens klassieke Spaanse meezingers ten gehore brengt. Al met al een mooie zaterdag, met goede herinneringen aan het rode kruis. Op zondag valt er in deze streken niet veel te beleven, dus we slapen uit en daarna ga ik het ontbijt verzorgen. Helaas, de gasfles blijkt leeg. Dus geen gebakken eieren met Iberische ham. Op zich is een lege gasfles niet zo hinderlijk, ware het niet dat in alle landen de gasflessen een andere aansluiting met drukregelaar hebben en dat je bovendien de lege Portugese fles niet kunt inleveren bij aankoop van een volle Spaanse. Goed, ik naar het havenkantoor en begrijp van het lieve meisje dat er in het nieuwe deel van de stad een groot pompstation is met gaslevering. Daar naar toe dus, zij zullen ongetwijfeld weten hoe ik aan een Spaanse drukregelaar kom. Half uurtje lopen. Ja ze hebben gas, honderden flessen butaan, maar ik wil propaan en dat wordt alleen bezorgd door een zekere Emilio. Na enige spraakverwarring schrijft de mevrouw achter de kassa een en ander op een briefje en ik begrijp dat Emilio de volgende ochtend een fles komt brengen, in de haven, op pantalon G25.(Steiger heet inderdaad pantalon). Mooi. En de drukregelaar? Ja, die kan ik alleen kopen bij een Ferretaria en die zijn pas morgen weer open. Goed, ik wandel weer terug, verdwaal een beetje en vindt bij toeval een internetcafé, die in Rota niet dik gezaaid zijn. Daar kunnen we vanavond eindelijk eens de email ophalen. Als ik terugkom heeft mijn vriendin – die van beroep kunstschilder is – weer een paar parmantige vissersboten vereeuwigd. Zij verveelt zich geen moment en vindt het helemaal niet erg dat Murphy’s law ons leven bepaalt.

Maandagochtend om negen uur bel ik de winkel van Julio. De telefoon gaat over op fax. Ik bel zijn mobiele nummer, geen antwoord, dus spreek ik een boodschap in. Wanneer komt Gabriël? Om halftien belt meneer Julio mij op en ik krijg Gabriël aan de telefoon. Ja, hij heeft zijn patron uitgelegd dat het wel degelijk mogelijk is dat een morsekabel, die er inderdaad niet is voor de elektriciteit, kan doorbranden. Hij zegt dat hij eens goed heeft nagedacht en dat het een kwestie is van massa, of liever gezegd, géén massa. Hij heeft al een nieuwe bedieningskabel geregeld en kan rond elf uur bij mij aan boord zijn. Ondertussen let ik op de deur die toegang geeft tot onze steiger om te zien of Emilio er al aan komt met de propaangasfles. Maar de enige die komt is Gabriël, rond elf uur, zoals afgesproken. Goedemorgen Gabriël! Hij gooit zijn plastic gereedschaptas in de kuip en toont trots een nieuwe morsekabel, dit keer van Amerikaanse makelij en in de kleur rood. Voorts heeft hij een rol zwaar geïsoleerd dik koperdraad bij zich, waarmee hij het hele massaprobleem gaat oplossen door de motorfundatie van bakboord naar stuurboord te verbinden. Eigenlijk had dat meteen moeten gebeuren, verklaart hij met een schuldig gezicht. Hij had al gezien dat de oorspronkelijke massakabel er slecht aan toe is. Corrosion monsieur, dan is er geen geleiding meer. Oui monsieur, ik zag dat de voltmeter veel te veel uitsloeg als de boegschroef werd gebruikt. Veel te veel. En te weinig power ook. Ik dacht dat het misschien aangroei was. Hij legt met illustratieve handgebaren uit hoe de holte van de boegschroef vol gegroeid kan zijn met schelpdieren, pokken, zeewier en ander ongerief. Jaja. Ik had hem kunnen vertellen dat het onderwaterschip – inclusief boegschroef – nog geen half jaar geleden in de anti fouling is gezet. Dat zeg ik hem. Ah! Zie je wel, dan is het toch een kwestie van massa. Daarom heeft hij deze rol draad meegebracht. Enfin, we trekken alle luiken samen weer open en hij gaat aan de slag, waarbij hij nu en dan Bon mompelt en een smerig zwart sigaretje opsteekt. Heel zorgvuldig soldeert hij met een gasflesje (!) de verbindingen, opdat corrosion geen kans meer krijgt. Het resultaat mag er zijn; nog nimmer draaide de boegschroef met zoveel power, zonder dat de voltmeter een tik krijgt. We kunnen weer gas geven, voor- en achteruit en als konijn uit de hoge hoed komt Gabriël met de boodschap dat dit allemaal garantie is. Nou zeg, fantastisch, dat is netjes van meneer Julio (hoewel ook wel enigszins terecht). Ja, zijn patron is een goeie kerel, vindt Gabriël. Ik geef hem een leuke tip, beloof dat ik in Chipiona een biertje met hem kom drinken als we daar (ooit) weer aanleggen en hoop voor hem dat hij de financiering kan rond krijgen om mijn boot te zijner tijd te kopen. Ja, dat hoopt hij ook, want hij heeft zelden zo’n goed en mooi schip gezien. Hartelijk nemen we afscheid. En hoe gek het ook klinkt, de volgende dagen missen we hem een beetje…

’s Middags loop ik weer dat hele eind naar het pompstation. Onderweg vind ik, met de hulp van twee oude mannen, een winkel waar ze álles verkopen, dus ook een drukregelaar voor Spaanse gasflessen. Met deze nieuw verworven regelaar als bewijsstuk roep ik de mevrouw in het pompstation ter verantwoording. Waar is Emilio met mijn propaanfles gebleven? Zij begint in rap Spaans aan een lang verhaal, waaruit ik opmaak dat ik haar niet goed heb begrepen. Het is de bedoeling dat ik Emilio zèlf opbel, want hij rijdt rond met zijn vrachtwagentje gevuld met gasflessen. Dus ik bel Emilio mobiel. Een moeizame conversatie in mijn beste Spaans. Ik maak er uit op dat hij ’s ochtends wel degelijk op de steiger heeft gestaan met een gasfles. De verkeerde steiger denk ik. Enfin, geen probleem señor, Emilio komt er aan om een uur of drie. Omdat ik hem niet wil missen zit ik om drie uur al buiten de poort om hem op te vangen. Om vier uur zit ik er nog en het is behoorlijk warm. Weer bellen. Ah, jaja, hij weet het, hij is het niet vergeten, maar zijn vrachtwagentje heeft panne. Het wordt zeven uur, denkt hij. Enfin, lang verhaal kort, om acht uur is het wagentje voor de poort, drukt Emilio mij de hand als een oude vriend die hij lang niet heeft gezien, zwaait een gasfles op zijn nek en brengt die helemaal aan boord. Wat een service. We kunnen weer warm douchen en de afwas doen…

Zo’n zeilvakantie is mooi. Mr. Murphy, kennelijk onder de indruk van ons vrolijke humeur en hardnekkig doorzettingsvermogen, gooit de handdoek in de ring. Misschien is hij met Emilio meegegaan, want aan boord hebben we verder geen last van hem. De reis verloopt als een zacht zeewindje. We ankeren dat het een lust is, zwemmen en roepen dat we nu zo’n prettige zwemtrap hebben. Mijn geliefde heeft inmiddels twaalf olieverf schilderijen gemaakt, een paar pastels, kleine aquarellen en vele leuke schetsjes. Zij heeft goede herinneringen aan Mr. Murphy, want door zijn toedoen lagen we langer in leuke haventjes dan de kapitein gepland had…

Zomer 2007

Christian

Dit bericht werd geplaatst in Verhalen en essays door Christian . Bookmark de permalink .

Over Christian

Christian Oerlemans. Na de middelbare school Stuurman geworden op de Grote vaart. Vier jaar varen, daarna liftend de wereld omzwerven van de Noordkaap tot Kaap de Goede Hoop. Werken als bordenwasser, metaalarbeider, wegwerker, druivenplukker en meer van dit soort baantjes. Schrijft reisverhalen en later korte verhalen in literaire tijdschriften, wordt leerling journalist en verruilt dit métier al gauw voor de reclame waar tekstueel talent ruimer beloond wordt. Volgende stap naar eigen reclamebureau, Geudeker/Oerlemans (GO), later GO/RSCG. Verantwoordelijk voor grote campagnes als “Even Apeldoorn bellen”, “Ontdek ’t bij de Hema” , “Autogas dat rijdt Super” , alsook voor Saab, Jaguar, Kwantum, Pearle enz. Schrijft columns en artikelen in reclamevakbladen Revue der Reclame, Nieuwstribune en Adformatie, werkt mee aan het Handboek Reclame (Kluwer). Schrijft drie thrillers (Bruna) en korte verhalen in Plot. Stapt begin ’90 uit zijn reclamebureau en start een consultancy genaamd Communicatie Groep Oerlemans, werkt o.a. voor Schwarzkopf, Digital, Honig, Petroplus, Amsterdam Airport Schiphol. Stopt hiermee in 1996, na een ongeluk. Publiceerde begin 2002 de gedichtenbundel “Oude Liefde”, in 2004 de licht erotisch getinte verhalenbundel “Vrouwen zijn om op te vreten”, in 2006 de roman “Het slechte pad”, in 2007 de roman “De carrière en de dood”. Schreef ook o.a. het Jubileumboek van de Art Directors Club Nederland, de biografie van kunstenaarsmodel Maria (een Model Mens) en het boek over Will Kellermann (Het Romantisch Avonturisme). Laatste boeken: Op weg naar de Noordkaap, een reisverhaal uit 1959, en MANNEN, je sluipmoordenaar heet testosteron, een relativerend maar zeer serieus boekje over prostaatkanker, gedichtenbundel 'Tijd van Leven'. Uitgever Elikser Leeuwarden. Schrijft ook voor literair tijdschrift Extaze - www.extaze.nl.