Zijn vrouwen leuker?

Vrouwen zijn leuker? Joyce Roodnat schrijft een boekje getiteld “Vrouwen zijn leuker”. Bij nader inzien begreep zij kennelijk dat dit taalkundige nonzin is, want zij voegde er een ondertitel aan toe: leuker dan je denkt… Uitgangspunt van de schrijfster is kennelijk dat ‘men” denkt dat vrouwen niet zo leuk zijn. En die ‘men’ zullen dan in haar perceptie wel man zijn. Dus denk ik – en wie niet – dat zij eigenlijk bedoelt: vrouwen zijn leuker dan mannen. Toen ik haar titel las, dacht ik spontaan “ja, vrouwen zijn “léuk” . Hoezo leuker? Hoezo leuker dan ik denk?
Ik schreef niet voor niets het boekje “Vrouwen zijn om op te vreten”. Dat is dus duidelijke taal en vertelt impliciet hoe leuk ik vrouwen vind. Klaar. Maar nu iemand anders, die leest de titel en vult eveneens spontaan aan. Twee mogelijkheden: dàn of àls. Bijvoorbeeld, leuker dan poezen, of leuker als ze uitgekleed zijn. Zo kun je met Joyce Roodnat alle kanten op.
Vrouwen zijn leuker dan honden kan ook, hoewel vele mannen het hiermee niet eens zullen zijn. Of paarden. Of bedenk maar een ander huisdier, al naar gelang je ervaring met vrouwen. Katachtigen zullen ongetwijfeld in aanmerking komen. Ook kun je denken aan geliefde zaken als auto’s of boten. Zelf zou ik echter kiezen voor de aanvulling met àls… Vrouwen zijn leuker als ze humor hebben. Of als ze niet zeuren. Of als ze goed kunnen koken. Enfin, Joyce Roodnat weet wat los te maken met de titelgeving van haar boek. Zou zij het daarom hebben gedaan?

Rijk man?

Er werd eens een baby geboren en zijn vader en moeder waren heel arm. Dat mag ons zoontje niet gebeuren, zeiden ze tot elkander en ze besloten om hem een naam te geven die tegelijkertijd een verplichting inhield.blackjack “Rijkman”. Reeds in de wieg leerden ze hem graaien met zijn kleine handjes. En zo gauw hij kon praten was het eerste wat ze hem leerden zeggen: Rijk man. Toen hij groot werd besloten zijn ouders dat hij bankier moest worden, immers dan zit je het dichtst bij het geld en als je van jongs af aan hebt leren graaien kun je het maar beter onder handbereik hebben. Hij werd aangenomen bij een grote bank die zichzelf De Bank noemde. Aangenaam, ik ben Rijkman, van De Bank. Dat klonk goed. Helaas liep dit sprookje niet goed af. De Bank werd de vernieling in geholpen door Het Bestuur. Dit weten wij uit de mond van de Minister van Financiën, die het zelf heeft gezegd. Maar Rijkman, indachtig de opdracht van zijn ouders en trouw aan zijn naam, wist – met een zekere woestheid, dat wel – nog 25 miljoen in zijn zakken te steken voordat De Bank bijna omviel en door eerder genoemde minister van de ondergang werd gered.

En hij leefde nog lang en gelukkig als een rijk man in zijn buitenplaats aan de Vecht

Fernando de betonman

Fernando is niet groot, maar wel sterk. Hij is de specialist voor betonwerk waartoe hij een groepje onduidelijke maar gespierde assistenten om zich heen heeft. Fernando belooft dat het betonwerk in drie maanden klaar is. Begin Januari 2008 begint, maar omdat het weer niet meezit wordt het iets later. Half januari verschijnt een monstrueuze graafmachine met twee broers die beweren met dezelfde machine na de Golfoorlog de rommel te hebben opgeruimd; volgens hen is dit de grootste graver van Europa. Het is inderdaad een imposante machine die herinneringen oproept aan fantasiëen van Spielberg. Heel hoog in een klein glazen hokje zit de bestuurder die de waanzinnige graafarm bedient als een verlengstuk van zijn eigen arm en scheppen, bakken en een soort stalen nagel van een paar meter verwisselt alsof hij een andere handschoen aantrekt. De stalen nagel is overigens wel nodig om stukken rots te verpulveren. Binnen een dag ziet mijn landje er net zo uit als na de Golfoorlog. Woestenij waar eens de bloempjes bloeiden, grote bergen zand en stenen waarin drie afgeknotte Johannesbroodbomen door de graver zijn neergeplompt. Tijdelijk. Twee staan nu nog (twee jaar later) op die plek en groeien nieuwe takken uit hun stronkige stammen, de derde heeft de ruwe verplaatsing niet overleefd.

Fernando rookt en drinkt bier en regisseert. Voor mijn bouw had hij een grote partij prachtige geelhouten schotten aangeschaft om de bekistingen te maken. Die mooie schotten waren het volgende weekend al verdwenen – er wordt in de buurt namelijk erg veel gebouwd en verbouwd door lokale klussers zonder bedrijfsmiddelen. Gereedschap moet beslist elke avond achter slot en grendel. Fernando heeft een week niet gewerkt om deze dure tegenslag te verwerken. We kregen hem weer aan de slag door te beloven dat ik de helft van zijn schade – kleine 2000 euro – zou vergoeden als hij naar mijn volle tevredenheid het werk op tijd zou opleveren. Zo’n belofte kun je in Portugal makkelijk doen; het werk wordt toch niet op tijd opgeleverd. In mijn geval een maand of zes over tijd. Maar goed, de kwaliteit staat als een huis, alles overmaats met meer en dikker ijzer bewapend dan volgens de wet is voorgeschreven (wettelijk aarbevingbestendig bouwen).

Fernando beschikt over een oud busje op profielloze banden en het verbaast dus niet dat hij een keer werd aangehouden. Afgezien van de banden, bleken ook zijn werkers geen aanwijsbaar profiel te bezitten, geen papieren, geen vergunningen. Zijn personeel was hij dus in één keer kwijt. Plus een aardig bedrag aan boete. Daarna kwam hij nog drie dagen geheel alleen beton storten en ijzer vlechten, maar hield het toen voor gezien. Ruim een maand geen Fernando. Als je hem mobiel belde verzekerde hij dat hij mórgen zou komen. Maar goed, uiteindelijk op een mooie dag kwam hij toch weer, met een groepje gelijk uitziende assistenten als de voorgaande medewerkers. Kaapverdianen, Brazilianen, Moldaviërs, Oekraïners (hoewel je die voornamelijk in restaurants aantreft en dan met name de vrouwelijke stevige soort)… Overigens niets ten nadele van dit soort werkers! Voor een luttel uurtarief van vier euro (meer betaalde Fernando niet) sloven deze mannen zich uit van ’s ochtends acht tot ’s avonds zeven uur. Ik heb een groepje Kaapverdiaanse stratenmakers gehad (voor de calçadas, die mooie kleine keitjes) die hartje zomer onder de brandend hete zon zingend en fluitend meter na meter in fraaie dessins de wegen aanlegden – maar daarover misschien later. Over wegen gesproken; om de grote betonwagens toegang te verlenen had ik volgens instructies van Fernando op het land een geheel nieuwe weg moeten laten aanleggen met een tweede voor zwaar verkeer toegankelijk toegangshek. Eerder genoemde mammoetgraver kon zich , gezien zijn verbazingwekkende wendbaarheid, nog wel kort door de bocht van de zandweg door de ‘hoofdingang’ wurmen zonder de door Willemine zo kunstig ontworpen muren omver te werpen. Maar betonwagens zijn moeilijk manoeuvreerbare logge mastodonten.

Het blijft bijzonder dat zo’n kleine pezige man met zijn stelletje ongeregelde medewerkers op basis van onze technische tekeningen al die betonconstructies neerzet, bijna foutloos. Er stond maar een keer een betonpaal bijna verkeerd, midden in de woonkamer en, ok, de buitentrap bij het zwembad was een halve meter te smal maar dat lag aan mijn tekening geef ik toe. En denk nou niet dat het bouwplan rechttoe-rechtaan simpel was, want gezien de eventuele schaarsheid aan water hebben we diverse ingenieuze waterloopsystemen en cisternes geconstrueerd, waardoor we een kleine 100.000 liter water kunnen opvangen en bewaren (was in de winter van 2009/2010 in een weekje gepiept) terwijl we door middel van pomp- en leidingsystemen het zwembad verwarmen en tegelijk de terrassen koelen. Het huis is overigens afgezien van elektriciteit (geen eigen generator) volledig duurzaam selfsupporting met bronbemaling, warmtepompen en zonnecollectoren. Fernando heeft een prima job gedaan al duurde het vier keer zo lang als beloofd. Die 2000 Euro kreeg hij dan ook niet, maar hij mocht op zijn verzoek wel alle bonen verzamelen van de Johannesbroodbomen (Alfaroba) en dat levert meen ik tien Euro per zak op. Nee, het waren geen 200 zakken…

De container

Ruim twintig ton laadvermogen. Als je er honderden opgestapeld ziet staan in een containerhaven lijkt het niet veel, maar als zo’n stalen kist in je voortuin staat kijk je er heel anders tegen aan. “Waarom koop je geen container” zei Victor. We waren op het eiland Bali, met vakantie eigenlijk. Victor waren we tegengekomen op het inwijdingsfeest van het huis dat vrienden hadden laten bouwen. Zo’n feest duurt de hele dag, dus tijd genoeg om mensen te leren kennen en leuke gesprekken te voeren. De poppenspeler trekt zich er niets van aan als mensen luidruchtig zijn voorstelling negeren, evenmin trouwens als de priester die zich op een hoog podium heeft gevestigd achter een door hulpjes opgetrokken altaar. Hij werkt onder alle omstandigheden stug door, zijn inwijdingsritueel is voor niemand van ons bestemd, uitsluitend voor de goden. Ondertussen lopen vele mooie en minder mooie vrouwen af en aan met allerhande eetwaar op hun hoofd en worden de kippen rondom het huis begraven. ’s Middags al komt het eerste gamelan orkest en de danseressen ontplooien zich in subtiele houdingen als de schemering invalt. Feeëriek wordt het als de lampen aangaan. Ongekend, verbijsterend indringend, een feest van schoonheid voor de aanwezigen die zich tegoed doen aan de hapjes en de dranken. Maar we hebben het over Victor. Hij is een ontspannen veertiger met een olijk staartje en rustgevende blauwe ogen. Hij woont al lang op Bali, waar hij getrouwd is met een dienstmeisje van zijn vader, die op z’n negentigste nog een enorm huis bouwde in Balinese stijl, een bijna geheel opengewerkt baldakijn op steile stammen van palmen die bruin glanzen alsof ze dagelijks in de was worden gezet. Het huis torent hoog, schijnt deels in de ruimte te hangen, met neerbloeiende plantentuinen en stille vijvers met kleine fonteinen. Victor woont er naast, een paar honderd meter verderop in een even kolossaal huis. Zijn huis is van origine een antiek Javaans huis dat hij in onderdelen hierheen heeft gebracht en heeft voorzien van modern comfort zoals een bijna decadente badruimte met verzonken ligbad – waarin zijn vrouw haar beide kinderen ter wereld heeft gebracht – en een keukenruimte die in een vijfsterren oosters hotel niet zou misstaan. Als bijzonderheid een reusachtige open haard op het terras, waarin Victor ’s avonds vuren stookt die zoveel hitte verspreiden dat de gasten eerbiedig op afstand blijven, evenals trouwens eventuele dieren en lastige insecten. Victor woont niet in het huis van zijn ouders, omdat hij dit zijn vrouw niet aan wilde doen. Voor haar zou de transformatie van dienstmeisje tot vrouw des huizes op die plek te zwaar zijn geweest. Zij is overigens ook als vrouw des huizes de bescheidenheid en zorgzaamheid zelve gebleven en mengt zich niet in een gesprek tenzij daartoe uitdrukkelijk uitgenodigd. “Koop gewoon een 20voet container” zei Victor op die avond bij het vuur, terwijl we genoten van de heerlijke maaltijd die zijn kok bereid had en die door aardige oosterse dames werd geserveerd. “Je kunt hier prachtige meubelen kopen, koloniaal antiek, en natuursteen voor je vloeren. Ook de apparatuur voor bijvoorbeeld je keuken of badkamer is hier goedkoper dan in Europa.” We hadden Victor inmiddels verteld van onze plannen om in Portugal een huis te bouwen. Hij werd meteen enthousiast, merkte op dat hij voor een vriend in Spanje ook al eens bouwmaterialen had verzorgd vanuit Bali. Hij kende alle goede adressen voor meubelen en natuursteen en zou ons met plezier een rondleiding geven. We dronken nog meer wijn en nadat ik mijn architecturale ideeën had ontvouwd, zaten we beiden al gauw met potlood en papier te schetsen. Je moest tenslotte wel weten hoe en wat je ging bouwen, voordat je de bouwmaterialen ging bekijken. Een paar dagen later bezochten we natuursteenhandelaren die op grote terreinen ongekende hoeveelheden steen hadden opgeslagen, steen bovendien die je in onze streken niet tegenkomt, zoals heldergroen graniet en dofzwartgrijs lavasteen. “Mooi op de terrassen” zei Victor, “het is stroef aan de voeten, goed warmte geleidend en rustig aan de ogen, vooral met die felle zon erop”. We konden het ter plekke beamen en toen ontstond mijn idee om met de rustgevende warmtegeleidende terrassen het water van mijn zwembad te verwarmen, daarmee tegelijkertijd verkoeling te geven aan blote voeten waarop we immers vaak zouden lopen in het zonnige Portugal. Een duurzaam en praktisch idee tegelijkertijd (overigens ook uitgevoerd). We kochten dus een flinke partij lavasteen nadat ik snel op een kleine bloknoot had uitgerekend hoeveel vierkante meters terras we zouden gaan bouwen. “En wat dacht je van een groen granieten zwembad eh?” Victor legde de vierkante 15×15 cm tegels voor ons uit. De gladde kant boven, natuurlijk. De achterkant was ruw en rotsig, dat is heel goed legde de steenman uit, omdat we deze tegels met de ruwe kant in het natte cement zouden plakken, zo bouwde men zwembaden. Victor beaamde dit. We kochten dus een grote partij groene granieten tegels, aan één kant glad en aan de andere kant lekker ruw voor houvast in het natte cement. Goed idee. Niet te weinig kopen want als je tekort komt kun je niet vlug even een paar tegeltjes bijkopen. Dus rekende ik snel weer op mijn bloknoot uit hoeveel vierkante meter een flink zwembad ging worden. We bestelden 25% meer voor de zekerheid en dat bleek later maar goed ook want het overloopbad voor de waterverwarming dat oorspronkelijk zwart zou worden, met lavasteen, is uiteindelijk toch net zo groen geworden als het zwembad, vanuit esthetische overwegingen. Maar, hierover vertel ik later nog wel eens. Bij de steenman zagen we ook prachtige getrommelde marmeren plavuisjes. En waskommen uit één stuk marmer gemaakt. Willemine wilde toen ook het aldaar tentoongestelde tweepersoons marmeren bad hebben, eveneens uit één blok steen gehouwen, maar dat kon ik gelukkig uit haar hoofd praten. Zo’n container moet je vullen met nùttige zaken nietwaar. We kochten dus vloeren in getrommeld marmer en in gepolijst marmer van een prachtige lichte olijfkleur (past goed in Portugal!) met leuke ingesloten dierskeletjes er in. Ik rekende snel de vierkante meters uit en Victor het gewicht, want we mochten niet meer dan 24 ton laden. Daarna ging het naar de meubelhallen, of liever gezegd, naar Victor’s favoriete meubelhal die ongeveer de omvang had van IKEA, maar dan met andere meubelen erin natuurlijk. Twee soorten meubelen: echte antieke en nagemaakte antieke van wel echt oud hout. In de bijna onoverzichtelijke meubelmakerij werkten vele half blote mannen; zij wisten het weerbarstige oude teakhout dat in uiteenlopende vormen op grote stapels lag opgetast, weer in fraaie elegante meubelstukken te verwerken. Je kon het verschil niet zien tussen bijvoorbeeld een echte antieke teakhouten bank en een onechte antieke teakhouten bank. Maar gelukkig kon Victor het wel zien en wist hij zeker dat deze bevriende relatie hem niet voor de gek zou houden. We kochten dus banken, grote en kleine en zelfs een héél grote, een opiumbed eigenlijk, maar dat ontdekten we eigenlijk pas weer drie jaar later toen de container werd uitgepakt. Enfin, tafels, stoelen, kasten en kastjes, alles van teak, met mooi houtsnijwerk en soms beschilderd in vale kleuren, en allemaal heel voordelig dus we zeiden al gauw elke keer ja. Voor die prijs kon je het niet laten staan. Ook kochten we koloniale teakhouten deuren van meer dan honderd jaar oud. De grootste had een hoogte, inclusief het raamwerk met smeedijzeren bovenlicht, van driemetertachtig terwijl de kleinste slechts tweemetertachtig haalde. Later konden we deze afmetingen niet geloven; het betekende een enorm ingewikkelde bouwwijze waarbij de betonnen fundering moest worden aangepast met leggers op vier meter hoogte en een vide inplaats van een etage. Dat soort dingen. Maar daar dachten wij niet aan tijdens de aankoop. De deuren waren prachtig en origineel (en dat zijn ze ook). Voorts kochten we nog gekke dingen zoals een origineel Awari-spel (in ‘t Arabisch “mankalah”, op Java het “dakonspel”) dat gemeenlijk “kuiltje-kiezel-spel” wordt genoemd, uitgehakt uit een oude boomstronk. Later bij de glaswinkel – die we zelf hadden gevonden – hebben we ook nog grote glazen schalen en vazen aangeschaft die in de container cardanisch bleken te zijn opgehangen in houten kratten. Over de verpakking van de goederen overigens niets dan goeds. Dat kunnen ze daar in Bali! Enfin, wij zetten onze handtekening onder al die lijsten met goederen, later ook nog smeedijzeren tafels met geslepen glazen tafelbladen en zeer fraaie Ikad wandkleden en bijzonder grote schelpen en marmeren beelden en.. het was net sinterklaas toen die container een paar jaar later werd uitgeladen en we al die stevig ingepakte goederen mochten uitpakken. De mens vergeet snel en de lijsten die we hadden ondertekend waren deels onleesbaar en deels onbegrijpelijk. Maar, we hielden ook na onze vakantie op Bali contact met Victor die alles regelde. We maakten geld over en later nog eens omdat de container na inladen nog erg leeg bleek te zijn; onderop lagen al die stenen, ongeveer een meter hoog en daar bovenop onze meubelen en nog heel veel lucht. Er konden nog wel wat meubelen bij en Victor wist een bevriende meubelmaker op Java die precies dezelfde stoelen en tafels kon maken als die we in zijn huis hadden gezien. Nou vooruit, een stoel en een tafel is nooit teveel dus we bestelden nog het een en ander erbij, vooral ronde tafels met roze marmeren bladen en zware teakhouten onderstellen en bijpassende teakhouten stoelen met en zonder leuningen. Bijna een half jaar hoorden we daarna niets meer van Victor en hoewel hij bevriend was met onze vrienden begonnen we toch een beetje ongeduldig te worden. Mijn e-mails werden strakker van toon. Nog wel hoe gaat het met jou en Kemur en de kleintjes enzo, maar daarna meteen van hoe zit het met de container. Victor bleek echter net zo betrouwbaar als het blauw van zijn ogen: op een dag, na ongeveer een jaar, stond onze eigen container gevuld met onze eigen spullen klaar voor verzending per schip. Waarheen, dat was de vraag. Lissabon werd ons ten sterkste afgeraden, maar Cadiz leek mij ideaal. Met mijn eigen boot was ik er regelmatig geweest en ik had er honderden, nee wellicht duizenden containers op de kaden gezien onder de majestueus voortrijdende containerkranen. Cadiz moest het worden. Maar het werd Barcelona. Ik kreeg een mailtje van Victor: container onderweg naar Barcelona, neem contact op met een telefoonnummer in Madrid. Madrid? Ja Madrid. Hier bleek ik een soort scheepsbevrachtingskantoor aan de lijn te krijgen, waar men ook de douane perikelen voor mij ging regelen. Een aardige dame, laten we haar Maria noemen, legde mij uit dat een alleenstaande privé-container niet geliefd was in de havens en dat Cadiz daarom kansloos was. Barcelona was heus de dichtstbijzijnde optie. Maar, verzekerde ze mij, ik hoefde mij geen zorgen te maken want zij ging alles organiseren inclusief het vervoer van Barcelona naar Moncarapacho, dat achteraf duurder bleek dan de zeereis van Bali naar Barcelona. Zo kwam het dat ik op een ochtend in augustus door Maria werd gebeld: container komt er aan. Ik was niet verbaasd omdat ik wist dat deze maand de container over de weg vervoerd ging worden, ruim duizend kilometer, dus dat ging wel een paar dagen duren. Ik was wel verbaasd te horen dat de chauffeur al voorbij Sevilla was en mij spoedig ging bellen. Zowat een uur later belde hij inderdaad, om de weg te vragen. Hij passeerde de brug over de Guadiana en wilde weten hoe mijn adres precies luidde. En of de hijskraan al klaar stond. Hijskraan? Ja, natuurlijk, om de container van de wagen te tillen en op mijn terrein neer te zetten. Sjee, dat was even schrikken! Hoe kwam ik aan een hijskraan? En mijn optrekje lag op een heuvel met eromheen 8000 meter land dat bereikbaar was via een verharde zandweg van pakweg drie meter breed. Enigszins paniekerig belde ik mijn vriend J die als bouwkundig HTSer in Zuid Portugal al jaren bouwprojecten begeleidt. “Een kraan eh? Ja, langs de N125 (dit is de weg die langs de hele zuidkust loopt, vroeger de hoofdverkeersader, ook wel dodenweg genoemd) zit een bedrijf dat bouwkranen verhuurt…” Ik belde het opgegeven nummer en legde in mijn beste Portugees uit dat ik met een uurtje een grote kraan nodig had om een twintigvoets container van de wagen te hijsen. Dat was natuurlijk vragen om het onmogelijke. Die rijdende reuzenkranen halen maximaal 20 kilometer per uur en het bedrijf zat zo’n zestig kilometer bij mij vandaan. Maar, het goede nieuws, ze hadden die dag wel een kraan beschikbaar. Inmiddels had de containerchauffeur het dorp bereikt en stond bij de benzinepomp, zoals afgesproken. Mijn hemel, wat is zo’n containerwagen gigantisch in het decor van een nogal slaperig Portugees dorp. Ik schaamde mij een beetje, met mijn grote stalen doos op die enorme Spaanse truck in dat kleine dorp. Daar stond ik als buitenlander koloniaal te kijk op de stoep bij de markthal, in het zicht van de schamele terrassen waarop zondoorstoofde mannen hun bierflesjes even vergaten. Voor hun belangstellende ogen klom de chauffeur uit zijn cabine, alsof hij neerdaalde uit de hemel en schudde mij allerhartelijkst de hand. Ik was meteen getekend. De indringer met de container; wat zou erin zitten? (Deze nieuwsgierigheid werd een jaartje later overigens bevredigd, toen de container op mijn land werd open gezaagd, ondanks 4 hangsloten. Niets gestolen. Mijn stenen en meubelen zullen wel een teleurstelling zijn geweest, want gewoonlijk bevatten containers kostbare machines, elektronica, televisieapparaten, laptops en dat soort handel). Met mijn huurauto reed ik voor de container uit, die mij volgde als een grote brave hond tot aan het begin van zandweg, waar de chauffeur het gevaarte parkeerde om samen met mij te wachten op de kraanwagen. Ik belde de kraandrijver; en ja hij was onderweg Met een uurtje of twee, misschien iets meer, kon ik hem verwachten. Ondertussen liep het tegen lunchtijd, dus ik nodigde de chauffeur uit voor een maaltijd in ons plaatselijke restaurant. We spraken over koetjes en kalfjes, of specifieker gezegd, over vrouwen en wijn, de enige woorden Engels die hij trouwens sprak. Woman y Wine haha. Gelukkig was mijn Spaans toen nog niet verminkt door Portugese invloeden, en kon ik over zijn onderwerp, met behulp van wat gebarentaal, aardig meepraten. Kortom, anderhalf uur later reden we weer naar zijn truck aan het begin van de zandweg en de stemming was opperbest. Eindelijk na nog een klein uurtje met de oren gespitst wachten hoorden we een zwaar gerommel in de verte als van een naderend onweer. De Grua, meldde de chauffeur met opgestoken vinger. Het gevaarte dat in de bocht van de weg zichtbaar werd, rommelde knarsend en bonkend als een boosaardige mastodont in onze richting. Sjonge, als die maar op de zandweg (Caminho de areia) zou passen! Nou, hij paste precies, laat ik zeggen héél precies, terwijl de chauffeur, bedenkelijk kijkend, met de precisie van een chirurg zijn voertuig stapvoets vooruit dwong. Hij kroop over het weggetje, links en rechts hier en daar bomen snoeiend. Ik volgde. Daarachter de truck met container. Zo’n optocht had dit weggetje nimmer meegemaakt, ontworpen als het was voor de ezelwagens. De Grua stopte na een paar honderd meter, halverwege het hek rond mijn terrein, op een redelijk vlak stuk. Achter mij stond de containerwagen op een splitsing met een andere zandweg en tot mijn verrassing begon de chauffeur al scharend en manoeuvrerend de verkeerde weg in te draaien. De man van de Grua gebaarde naar mij dat ik moest opduvelen met mijn huurautootje, dus ik parkeerde terzijde in het land van een buurman. Het bleek nu dat de containerwagen achteruit – inderdaad, achteruit – de rest van het bochtige traject ging afleggen tot nabij de Grua. Meerdere Johannesbroodbomen werden nu gesnoeid en ik begon respect te krijgen voor de rijkunsten van deze chauffeur. Uiteindelijk stonden Grua en truck dicht tegen elkaar geparkeerd naast het hek rond mijn land. Enige mogelijkheid, legde de kraandrijver uit, om de container langs de telefoondraden en onder de elektriciteitsdraden door rond te zwaaien en over het hek te tillen op deze plek van mijn land. Enig mogelijke plek, honderden meters verwijderd van het te verbouwen huisje op de top van de heuvel. Het werd een circusnummer met de containerman bovenop de zwevende container balancerend terwijl de Gruaman het ding centimeter voor centimeter omhoogomlaagopzijnaarvorennaarachteren stuurde met zijn joysticks. Op een warme dag in Augustus stonden mijn natuurstenen en mijn meubelen uit Bali ineens wat misplaatst op een Portugees stukje land, vlak naast een oude amandelboom. Een week later kwamen de twee Moldaviërs die ik had weten te regelen, om de voorraad graniet en marmer te bestemder plekke te brengen, omhoog dus, ruim honderd meter de heuvel op. (Waarom Moldaviërs? Omdat deze mensen in Portugal in de bouw hetzelfde per dag verdienen als een professor in hun eigen land per maand. Bovendien pikken ze de taal snel op. Ik heb een tijdje een professor geologie aan het werk gehad, die blijmoedig in de brandende zon stenen muurtjes bouwde…) Intussen was ik zo slim geweest om een mooie gele kruiwagen te kopen, die door de oudste werker meteen werd geconfisceerd. De ander moest het doen met het roestige vehikel dat bij de aankoop van het huisje was meegekomen, met lege band. Bij de drogaria – een zaak in bouwmaterialen, gereedschappen, schoonmaakmiddelen, verf en wat meer nog denkbaar is – kocht ik een fietspomp zodat ook de jongere werker een bruikbare kruiwagen had. Een week lang hebben de beide mannen, in het heetst van augustus heen en weer gereden met hun kruiwagens. Vol heen, leeg terug. Dagelijks van acht tot achttien uur, met een uurtje schaften van twaalf tot één. Dit zijn de normale werktijden hier in de bouw. Het leek wel sisyfusarbeid, de voorraad vierkante meters stenen scheen de eerste dagen nauwelijks te slinken. In het droge gras ontstond al spoedig een konijnenpaadje, beetje zigzag omhoog, waarover de kruiwagens werden voortgeduwd. Als ik dit konijnenpaadje zonder iets in mijn handen één keer op en neer was gelopen, moest ik al even zitten om bij te komen. Enfin, uiteindelijk stond er bovenop de heuvel, vlakbij het oude huisje, een metershoge vracht marmer en graniet, de kartonnen doosjes keurig opgestapeld en afgedekt met een plastic zeil, dat overigens na een jaar geheel verteerd bleek. Dit was augustus 2007. Twee jaar later was al dit natuursteen verwerkt in een groot huis met granietgroen zwembad en een koloniale teakhouten voordeur van driemetertachtig hoog.

Chinezen mogen weer functioneel kezen.

Begin jaren negentig maakte ik een rondreis door China. Nooit zoveel fietsers gezien. En heel weinig kleine kinderen, want de geboortebeperking tot één kind per gezin werd strikt en met harde hand – begreep ik uit mij toegefluisterde opmerkingen – gehandhaafd. Waarom gefluisterd? Omdat de herinnering aan het drama op het Tianmen plein van juni 1989 nog zeer vers in de wonden van het geheugen lag. Zeker bij de jonge mensen die ik sprak. En omdat je niet wist wie er meeluisterde. Maar goed, daar gaat het nu niet over, hoewel vrijheid nog steeds niet datgene is wat wij er onder verstaan, vooral niet als je Tibetaan bent. Tibet was in die tijd trouwens een verboden gespreksonderwerp; als je het T-woord noemde sloot zelfs de meest progressieve jeugdige Chinees de lippen stijf op elkaar. Tibet bestond namelijk niet, het was China geworden.

Maar ik had het over de geboortebeperking. Dat was (en is) net zo’n rare maatregel als de vliegenvangst toentertijd. Chinezen kregen geld voor elke gevangen vlieg en dat ruimde op. Met gevolg dat zij geen vlieg meer kwaad konden doen. Geen vlieg te zien maar daarvoor in de plaats ontstond allerlei onvoorzien ongemak, vooral op het boerenland. Want vliegen hebben een taak te vervullen in het natuurlijk evenwicht. Ook vliegen hebben een functie. Zoals er toen geen vlieg te zien was, zag je ook nauwelijks een kind. En al helemaal geen meisje. Op het boerenland viel het nog wel mee, daar werd – begreep ik – oogluikend toegestaan dat er per ongeluk meer dan één kind geboren werd, mede omdat kinderen een functie hadden (hebben) op het boerenland. Het zijn goedkope arbeidskrachten. In de steden echter, zoals Peking en Sjanghai zag je geen jonge moeders met kinderwagens, zelfs niet in de parken waar oudere mannen GO speelden. Net als met de vliegen, dreigde hier een verstoring van het natuurlijke evenwicht. Te weinig jonge mensen en in de toekomst te weinig vrouwen. Sinds 1970 schijnt de één kind politiek zo’n 400 miljoen geboorten te hebben beperkt. Soms op minder frisse wijze, door abortus en sterilisaties. Daar komt nu enige verandering in, onder leiding van Ma Zhao en de commissie voor bevolkingsplanning. Vooral in de grote steden mag nu een aantal Chinezen, men zegt dertig tot veertig procent van de gezinnen, meerdere kinderen maken. Dit geldt met name voor ouders die zelf enig kind zijn. Op het platte land zijn de beperkingen ook versoepeld, daar mag een tweede kind gemaakt worden als het eerste kind een meisje is. Kortom, we hoeven niet bang te zijn dat er in de toekomst te weinig Chinezen zijn.

Virtueel geld

Geld heeft iets merkwaardigs. Als het fysiek aanwezig is, in munten of fraaie bankbiljetten, dan gaat een mens er zorgvuldig mee om. Een rijksdaalder noemden wij – jeugdige pokeraars dertig jaar geleden – een karrewiel. Dat schoof je niet zomaar op tafel, dat was gèld. Inmiddels hebben we de Euro, ook met mooie munten. In Portugal waar ik vaak verblijf betaal ik in mijn dorp voor een dubbeldikke tosti en een Galao (koffie met melk) een paar Euro, zorgvuldig uitgeteld in munten. Dat is gèld. Als ik dan op de luchthaven drie keer zoveel moet neertellen voor een espresso, schrik ik toch wel even. Maar ik schrik minder als de koers van mijn aandelen met procenten tegelijk instort. Virtueel geld, cijfers op een computerscherm of een uitdraai. Virtueel geld… ik moet nog vaak denken aan een financieel adviseur waarmee ik ooit zakelijk te maken had. Ach, zei deze dan als we zorgelijk naar cijfers keken, het is maar virtueel geld. Dat denken de banken misschien ook wel. ABNAMRO boekt anderhalf miljard af in 2007; 1.560.000.000 Euro om precies te zijn. Ik schrik er niet van. Het kan erger namelijk. Sprint Nextel, een van de grootste aanbieders van mobiele telefonie leed een verlies van 29,5 miljard dollar, ofwel zo’n 20 miljard Euro. Twintig miljard, 20 met negen nullen…Stel je voor dat je dit moet uittellen in fysieke Euro’s, laten we zeggen munten van 2 Euro. Moet je tien miljard munten uittellen, ben je wel even bezig! Een mens (laten we zeggen de CFO van Sprint Nextel) vóelt dan wat verlies betekent, nietwaar? Maar de tijd van echt geld ligt al lang achter ons. Geld wordt gewoon gedrukt als het nodig is. De Gouden Standaard? Ha, dat was ooit heel lang geleden, toen je voor een bankbiljet nog de er op vermelde waarde in goud kon bekomen. Bankbiljetten waren niets anders dan schuldbewijzen. Maar schuldbewijzen zijn nu discutabel, vaak niets meer waard, zeker niet als het mediterrane staatsobligaties betreft. De wereld draait om virtueel geld, grote cijfers die worden afgeschreven, weggemoffeld, opgepept of gecorrigeerd naar believen. Alleen de gewone consument die nog steeds met munten zijn kop koffie betaalt, die voelt de pijn.

Ondernemen is Stuurmanskunst. Door Arjan Klaver.

(Interview in het AD, eind 2007)
Vier jaar handelsvaart gaf hem inspiratie voor ruime blikken en deinend taalgebruik. Hij zei het ruime sop vaarwel en via een omweg langs uitzendbureaus kwam hij als copywriter terecht in wat in de jaren 60 werd bestempeld als de vermaledijde reclamewereld. Het was slechts een dekmantel om ‘s avonds zijn literaire ambities overeind te kunnen houden. George Geudeker wakkerde het ondernemerschap aan. Met de lijfspreuk ‘Ga je op je bek, dan ga je op je bek. Daar leer je van.’ begonnen zij het reclamebureau Geudeker-Oerlemans.

eliteprom.co.uk

Meer dan 20 jaar geleden krijgt dit bureau de opdracht Centraal Beheer te positioneren als A-merk. Na anderhalve maand creatieve arbeid met sparringpartners als Henk Terlingen – in de wandelgangen bekend als ‘Apollo Henkie’ – ontwaakte onverwachts in een donkere nacht één creatief hersendeeltje. ‘Het is een kwestie van even Apeldoorn bellen’ stond op papier. Overdag werd deze zin kaalgeplukt tot de pay-off van de langslopende campagne van Nederland: ‘Even Apeldoorn bellen.’ De hoofdpersoon in dit delicate ondernemersverhaal is Christian Oerlemans.

“Op mijn 18e ben ik als stuurman begonnen op de handelsvaart”, steekt Oerlemans in zijn ruime appartement in Loosdrecht van wal. “Een omgeving waar de nadruk ligt op uniformen met strepen, waarop gestaan wordt. Na enig afzien veroverde ik ook zo’n streep en werd ik derde stuurman, maar gelukkig werd ik er niet van. Ik kan niet tegen autoritaire systemen en het ergerde mij dat zeelieden zo’n beperkt gezichtsveld hebben, terwijl de ruime blik vanuit het stuurhuis mij juist inspireerde tot filosofische gedachten en gedichten vol deinend taalgebruik. Na vier jaar zwaaide ik af en vond journalistiek werk bij het socialistisch dagblad Het Vrije Volk van hoofdredacteur Herman Wigbold. Standplaats Emmen. Dat was onmogelijk. Mijn toenmalige geliefde zat toen op de Amsterdamse toneelschool en ik wilde graag in het hoofdstedelijke creatieve milieu blijven. Een van mijn drijfveren was om als jonge schrijver de prestigieuze Reina Prinsen Geerligs prijs in de wacht te slepen. Oude idolen als J.C. Bloem en Hendrik Marsman of moderne auteurs als Hugo Claus en Jan Wolkers bewogen mij tot bloemig dichtwerk respectievelijk omslachtig en aanstootgevend proza. Ach ja, evenals Harry Mulisch zat ik vaak bij American aan het Leidscheplein. Overdag werkte ik voor een uitzendbureau als typist en ’s avonds ontmoette ik ambitiegenoten in het donkerbruine Eijlders. In die tijd schreef ik onder meer het toneelstuk ‘Het kindje huilt’ dat later door Willy van Hemert werd bewerkt en geregisseerd.” Audiëntie “Het ambt van typist had ik wel gezien. Ik wilde net als Kees van Kooten, Jan Holsbergen en Willem O’Duys tekstschrijver worden bij een reclamebureau. Een branche die in het Amsterdam van toen, met witkarren en provo’s, als behoorlijk conservatief en kapitalistisch werd gezien. Dat beeld was karakteristiek bij bureau Palm, waar ik als copywriter begon. De directeur zat in een enorme directieruimte. Prachtig ingericht, mooi uitgelicht, fraai uitzicht. Een gesprek met die man betekende een soort audiëntie die eerst bij zijn persoonlijke secretaris aangevraagd ‘diende’ te worden. Ridiculous! Ik wilde nooit meer een superieur boven me, dus al gauw ging ik freelance aan de slag. Sinds die tijd ben ik zelfstandig geweest. Dan kom je tot de ontdekking dat ondernemen ook stuurmanskunst vereist. Net als in de handelsvaart. Zeker toen ik met ‘collega-cowboy’ George Geudeker met een fikse banklening het reclamebureau Geudeker-Oerlemans – meestal GO genoemd – begon. We hebben veel voorspoed gehad maar het was soms ook tegen het randje van het faillissement. ‘Ga je op je bek, dan ga je op je bek. Daar leer je van.’ Voor 60% van de ondernemers moet deze lijfspreuk van GO eigenlijk als muziek in de oren klinken. Maar goed, na een paar maanden desperaat koperpoetsen op industrieterreinen om klanten te werven, kregen we na een pitch van drie gerenommeerde reclamebureaus de kurk waar we nog jarenlang op hebben mogen drijven: het HEMA-account. Daar hebben we 17 jaar met veel plezier voor gewerkt. En tegelijk wierp zo’n grote account een barrière op bij het werven van andere grote klanten. ‘Daardoor hebben ze vast geen tijd voor ons’, werd er verondersteld. Jaren later kregen we pas accounts als Jaguar, Lancia en Saab. Voor die laatste hebben we campagnes bedacht –o.a. de introductie van de Saab Turbo met de commercial van een Australische boer die tijdens een woestijnrit zich verbaast over de technologie van de Saab Turbo – die in diverse categorieën met ADCN-lampen werden bekroond.” Eureka! In 1977 kregen we het account van Centraal Beheer. Destijds was dat een coöperatieve organisatie met meerdere divisies en meerdere directeuren en dus complexe beslissingsmomenten. Centraal beheer wilde zich positioneren als A-merk. Ik vormde toen met Fons Bruijs het creatieve team. We moesten concepten bedenken voor commercials en billboards. Na een aantal brainstormsessies besloten we om diverse te verzekeren calamiteiten in beeld te brengen met telkens een en dezelfde pay-off die de oplossing zou communiceren. Ook Henk Terlingen was bij ons creatief proces betrokken. In proefcommercials koppelde hij steden met typeringen. Je kent het wel. Zo komt de koek uit Deventer en de meisjes uit Arnhem. En Apeldoorn? Daar komen verzekeringen vandaan (lach). Na de zoveelste dag en avond flink creatief uithalen, kwam ik moe thuis en verschool mij onder de dekens voor een welverdiende rust. Na een uur liet slechts één creatief hersendeeltje me ontwaken. Eureka! Op een schrijfblaadje noteerde ik direct ‘Het is een kwestie van even Apeldoorn bellen. De volgende dag werden de eerste vijf woorden geschrapt. De langslopende campagne van Nederland was geboren. Anno 2007 kijken we op TV en in de bioscoop al naar het 40ste concept. Voor een toentertijd magere 350.000 guldens aan budget moesten vier commercials maken, geënt op verzekeringsproducten van de divisies. Het eerste concept met het beroemde, enigszins matig geprepareerde skalet van een dinosaurus en de verwoestende nies van een bezoeker draaide we in de hal van Arti et Amicitia in Amsterdam. Het skelet heeft nog jaren in de ontvangsthal van de opdrachtgever gestaan.

http://www.eliteprom.co.uk/

De boodschap kwam over. Daarna zijn we doorgegaan met het concept waarbij als “eis” werd gesteld door de divisiedirecteuren, dat het ‘ongeval’ door hen altijd te verzekeren moest zijn. Later, bijvoorbeeld bij de commercial met de Rasta en de witte streep is van “deze vereiste afgeweken en werd het concept ruimer ingevuld.“ Na zijn actieve creatieve carrière heeft Christian Oerlemans zich voor de volle 100% gestort op het schrijversschap* dat hij destijds in de bruine kroeg Eijlders. aan het Leidscheplein heeft laten liggen. Door het dynamische ondernemersleven zit met het klimmen der jaren een prestigieuze Reina Prinsen Geerligs prijs er niet meer voor Oerlemans in. Een prachtig bokaal met als opschrift P.C. Hooftprijs? Even Apeldoorn bellen. * Recente romans: Het slechte pad, De carrière en de dood, Vrouwen zijn om op te vreten. Over reclame o.a. het jubileumboek van de Art Directors Club Nederland: En toen ging er een lampje branden…

Hoezo honger? Wees blij dat je nog kunt autorijden.

Een goed idee met slecht gevolg, zo zou je de biobrandstof kunnen omschrijven. De prijs van tarwe schoot in één dag 25% omhoog. Leuk voor de handelaren in futures, maar dramatisch voor consumenten. Grondstoffen; het angstwoord voor de toekomst. We zullen tekort komen, nog meer tekort komen, de prijzen stijgen steil omhoog. Steenkool wordt ineens weer hot, vlees wordt onbetaalbaar. Hoe komt dit onheil zo plotseling uit de lucht vallen? Nou ja, plotseling… Grote landen als India en China – we kennen inmiddels het verhaal, dat overigens nog niet verder is dan hoofdstuk 1 – groeien. Dat wil zeggen, de bewoners willen méér, ze willen hetzelfde als bijvoorbeeld wij in Nederland. Elke dag een stukje vlees, een autootje voor de deur, lekker (veel) eten. Obesitas? Daar nu nog nooit van gehoord, maar de junkfood industrie grijpt om zich heen. Dat wil zeggen; meer vraag naar grondstoffen, alleen al om te eten. Tegelijkertijd heeft iemand bedacht dat auto’s minder CO2 uitwalmen als ze op biobrandstof rijden. Vooral sinds Al Gore is dit idee omarmd. Je kunt natuurlijk biobrandstof maken van afval, maar dat is niet. Nee, de hoogste efficiëntie bereik je met bijvoorbeeld graan, of mais. Dus moet er meer landbouwgrond komen. Dus moeten regenwouden gekapt worden (die CO2 opnemen). Een krankzinnige draaikolk waarin we zijn terecht gekomen. In Amerika bijvoorbeeld wordt biofuel gemaakt van mais. In het jaar 2017 is 300 miljoen ton mais nodig om het autopark tegen die tijd op biofuel te laten rijden. Dat rekensommetje is inmiddels gemaakt. Het betekent dat de gehéle maisproduktie (anno nu) nodig is voor biofuel. Dat is vooruitgang: honger hebben, maar wel op een schone manier kunnen autorijden.

Eenentwintig

Eénentwintig. (Oorspronkelijk geschreven in 1964 op een oude Underwood).

Harry Breler was er van overtuigd dat het getal een betekenis had. Eenentwintig… Hij was al bijna veertig. Dus waarom eenentwintig? Een merkwaardige droom. Hij was plotseling wakker geschrokken, alsof aangeraakt door iets, een vleugje wind, een tikje tegen zijn hoofd… Heel vreemd, ineens zat hij klaarwakker overeind, met één gedachte malend in zijn kop: eenentwintig. Het moest een betekenis hebben. Anders droomde hij nooit zo, hij droomde altijd rommelig, onnavolgbaar, oppervlakkig zo tussen bewust en onbewust in de uitslaap-uren van de zondag. Maar dit was anders geweest, geen droom, maar een teken, een omen. Eenentwintig… drie keer zeven. Drie keer was hij opgeschrikt, rechtop in bed, met in zijn kop dit getal. Drie keer in één nacht was er niets anders geweest dan dit getal. Magisch, bedreigend, verstikkend zelfs. Alsof iets op zijn borstkas drukte dat hem zwetend, rillend en ijskoud wakker deed worden. De eerste keer was twaalf over drie. Had hij geschreeuwd? Rechtop in bed, bang, ja bang was hij. De dekens lagen op de grond, het laken had hij krampachtig verfrommeld in zijn hand. Hij zweette als een waanzinnige en had het tegelijk ijskoud. Er was één ding waarvan hij zich tot in zijn vingertoppen bewust was; eenentwintig! Harry was een nuchtere jongen. Hij gaf zichzelf een tik tegen zijn hoofd, deed het licht aan en keek op de wekker. Twaalf over drie. Hij scharrelde naar de badkamer, draaide de koude kraan vol open en liet het water over zijn polsen lopen. Daarna waste hij zijn gezicht en grijnsde naar zijn verwarde kop in de spiegel. Krijg nou wat, gewoon een nachtmerrie haha. Hij ging naar de woonkamer en vond in de boekenkast zijn verborgen pakje sigaretten. Diep inhalerend staarde hij voor zich uit. Verdomme, wat was er in godsnaam gebeurd? Waarom was hij zo overstuur? Eenentwintig… flauwekul. Hij drukte nijdig de sigaret uit en ging terug naar de badkamer waar hij twee aspirines nam met een groot glas water. Terug naar bed, lekker slapen, morgen weer fris. Hij kroop er weer in en viel bijna meteen in slaap. De tweede keer dat Harry Breler wakker werd was het bijna half vijf. Drie minuten voor, om precies te zijn. Hij staarde naar zijn wekker en voelde zich beroerd, kotsmisselijk, uitgeput of liever gezegd uitgemergeld. Hij zweette als een paard ondanks dat zijn dekens weer op de grond lagen. Harry dacht dat hij gek werd. Dit was abnormaal, hij voelde binnen in zich een afschuwelijke dreiging die hem haastig en vluchtig deed ademen, alsof hij lucht tekort kwam. Hij zat op de rand van zijn bed te hijgen. Eenentwintig maalde het door zijn hoofd, eenentwintig. Waarom in godsnaam dit idiote nietszeggende en tegelijk zo krankzinnig betekenisvolle getal? Ieder mens droomt wel eens heftig, heeft misschien wel eens iets wat je een nachtmerrie mag noemen. Maar angst door een getal? Harry stond op en ging in zijn vertrouwde luie stoel zitten. Hij rookte twee sigaretten en nam drie aspirines. In zijn kookhoek – open keuken genoemd – warmde hij melk in een pannetje. Warme melk, dat hielp altijd, volgens zijn moeder. Maar ineens moest hij pijlsnel maken dat hij naar de w.c. kwam. De melk kwam terug. Met knikkende knieën strompelde hij weer naar zijn bed. Gebroken, kapot. Het klamme zweet stond in zijn handen, hij was echt ziek, griep misschien, zijn kop gloeide alsof hij veertig graden koorts had. Of was ’t eenentwintig? Een hete kop en ijskoude voeten. Hij sleurde de dekens binnenboord en kroop eronder, slapen, hij moest proberen te slapen dan zou hij zich morgen wel weer beter voelen. Hij wist niet of hij geslapen had, maar ineens lag hij op de grond naast zijn bed. Hij schudde en beefde en tranen drukten achter zijn ogen. Mijn hemel, hij was erg ziek, koortsig, in de war. Eenentwintig… waar was de koortsthermometer? Moeizaam scharrelde hij naar de badkamer; hij moest de temperatuur opnemen, ja misschien zelfs de dokter bellen! Maar toen hij op bed lag met de thermometer in zijn achterwerk, turend naar de traag voort tikkende secondewijzer van zijn horloge, kwam hij weer een beetje tot zichzelf. Verdomme zeg, zo erg was het toch niet. Kom op, hij was een nuchtere jongen en het ging al een stuk beter. Hij trok de thermometer te voorschijn en loerde naar de zilveren streep. Zevenendertig zes… kon het geen eenentwintig zijn? Eenentwintig, wat een onzin! Harry ging niet meer naar bed. Hij had geen koorts, dus was niet ziek. Alleen een rotnacht. Misschien iets verkeerd gegeten… maar hij had een boterhammetje met een gebakken eitje gegeten, zoals zo vaak. Oh mijn god en het was pas half zeven. Die vrijdagochtend kwam Harry Breler voor zijn doen belachelijk vroeg op kantoor. De receptioniste Aleid zat haar make-up nog te verzorgen en Jaarsma die altijd vroeg was omdat hij vroeg naar huis moest om te koken en die kleine te verzorgen, Jaarsma vroeg of hij uit zijn nest was gevallen en zong heel lullig ‘vogeltje wat ben je vroeg’. Hij kon er niet om lachen, hoewel Jaarsma er niet ver naast zat. Niet zeiken, bromde hij. Ik barst van de koppijn, heb slecht geslapen, ben eigenlijk ziek. Achter zijn bureau trok hij zich terug in een wolk van slecht humeur en probeerde te werken. Maar hij kon zich niet concentreren. Er krampte een onverklaarbare spanning door zijn systeem, een soort opgejaagd gevoel dat hem onrustig maakte. Hij wilde het liefst vluchten, maar waarvoor? En waar naartoe? Dat verdomde getal, eenentwintig, het bleef door zijn kop stampen en voor zijn ogen dansen als een lichtkrant. Maar waarom zou iemand zich in de war laten maken door een getal? Gewoon eenentwintig, zomaar eenentwintig… het zei hem niets, verdorie het dééd hem niets! Na zijn werk zakte Harry af naar zijn stamkroeg, zoals gewoonlijk op vrijdag. Hij stond aan de tap alsof hij elk moment weg moest en dronk haastig zijn bier met het borreltje ernaast. Heb je haast, vroeg Karel de kastelein. Harry haalde zijn schouders op en dronk. Een paar vaste jongens kwamen erbij staan en begonnen een gesprek over niets, zoals altijd. En hoewel Harry hier gewoonlijk goed over kon meepraten, om niet te zeggen ouwehoeren, irriteerde het hem nu. Hij wipte van de ene voet op de andere en bestelde nog een biertje en een borreltje. Zou je niet eens een rondje geven? Sodemieter op jongens, ik voel me beroerd. Jaja, Harry heb liefdesverdriet haha. Lachen jongens! Sodemieter toch op man! Zeg gozer, wat mankeert jou? Zo kennen we je niet. Ziek, rot, misselijk, kapot! Aha en toch maar naar de kroeg om te zuipen? Harry kreeg weer die onweerstaanbare aandrang om te vluchten. Het getal zweefde over de tap, hij zag het terug op alle flessen achter de bar… Dit kon je aan niemand uitleggen! Neem er dan maar eentje van mij, klonk het naast hem en het borreltje stond er al. Hij dronk en bestelde meteen bij, ook voor de andere jongens. Niet lullig doen, het werd vast wel weer gezellig. Nog een borrel en nog eentje… hij stelde zich aan als een idioot. En dat alleen om dat hij had gedroomd van een getal. Moet je horen jongens! Hij vertelde het verhaal van zijn nacht als een vrolijke anekdote en iedereen sloeg hem op de schouder. Godklere Harry wat een rotnacht, nou ja iedereen heeft wel es wat niewaar? En wat een zak die Jaarsma bij jou op de zaak. Hier jongen, neem er nog maar eentje! Het ging goed, het ging steeds beter. Harry besloot om eenentwintig borrels aan te bieden, aan iedereen in het café. Ha, eenentwintig borrels, die zitten precies in een fles. Vandaar natuurlijk. Toevallig? Het zette Harry aan het denken, daar aan de tap, maar toen hij later die avond moeizaam zijn huisdeur had gevonden, wist hij niet meer of hij inderdaad eenentwintig borrels had gedronken. De volgende zaterdag werd Harry wakker omstreeks een uur of tien, met een kater als een olifant. Wel lekker geslapen. Geen droom, geen getal. Een droomloze nacht, maar dat verdomde getal spookte toch nog rond in zijn bonkende kop. Eenentwintig…eenentwintig… het bonkende ritme van het bloed achter zijn slapen. Hij nam vier aspirines en dronk veel melk, denkend aan zijn moeder, en ging daarna onder de douche staan en dat hielp alles met elkaar. Tegen twaalven was hij weer zo goed als nieuw en ging in zijn luie stoel zitten piekeren over dat verdomde getal. Eenentwintig borrels… dat was natuurlijk een geintje geweest, de jongens hadden het wel geroepen, maar zó veel had hij nou ook weer niet gezopen. Nee, daar ging het niet over. Dat getal, dat getal, wat moet je ermee! Nee natuurlijk was hij niet bijgelovig. Een voorteken? Ben je besodemieterd, daar gelooft geen hond in, dromen zijn bedrog, zo is het toch nietwaar? Een teken van de geesten uit het hiernamaals, zijn moeder misschien? Hij moest naar de plee, eerst maar eens rustig zitten en dan straks een boterhammetje en een stukje wandelen ofzo. Of even een biertje onderweg. Eenentwintig, wat kan dat betekenen, hij was verdomme negenendertig! Een ouwe lul, was hij nog maar eenentwintig en dan weten wat je nou weet. Ha! En zijn huisnummer was drieenentachtig en als je dat deelt door eenentwintig… haha, de wortel van… daar wordt een mens toch gek van! Het was drie weken uit met Elza, drie weken, eenentwintig dagen, verrek dat klopt, zou zij in z’n droom… Zij was trouwens achtentwintig. Verjaardag? Van wie dan? Zij was de elfde van de negende, dat is twintig en zelf zat hij op de vijfde van de zesde, ja elf maar geen eenentwintig en het was negentienvierenzestig, kun je dat delen door eenentwintig? Harry zuchtte en scheurde royaal wc papier af. Hij telde de velletjes, drie vier vijf zes… niemand veegt z’n kont af met eenentwintig velletjes. De frisse lucht in, dat zou hem goed doen. Harry pakte zijn jas en ging de straat op. Hij keek naar prijzen in etalages, maar vond niets dat eenentwintig gulden kostte. Dat kon het niet zijn. Had hij nog een schuld aan iemand? Geen idee… maar eenentwintig gulden is een raar bedrag. Karel kreeg veel meer, de rekening zou gisterenavond wel weer aardig zijn opgelopen. En de afbetaling op zijn auto was ook veel meer. Maar… ineens stond Harry met een schok stil. Hij zocht in de verkeerde richting! Eenentwintig zou wel eens gewoon zijn geluksgetal kunnen zijn, voor de rest van zijn leven. Hij moest naar het casino!

Het is bij halfzes als Harry aankomt in Knokke. Hij heeft als een gek gereden, maar ondertussen onderweg toch goed opgelet of hij ergens zijn geluksgetal tegenkwam. Het kon een teken zijn, nietwaar? Maar nergens eenentwintig, zelfs niet op de ANWB borden. Hij zoekt een restaurantje, nou ja, meer een snackbar en eet een dineetje dat dik onder de eenentwintig gulden blijft maar ver over de eenentwintig franken gaat en iets over achten schuift hij de glazen deuren van het casino binnen. Een man in uniform brengt hem per lift naar de eerste etage, waar hij door een andere geüniformeerde ontvangen wordt en lid moet worden met overlegging van zijn paspoort. Dat heeft hij gelukkig meegenomen. Met een lidmaatschapskaartje, nummer 3569275, betreedt hij de zaal. Hij vraagt zich af of zijn kaartnummer deelbaar is door eenentwintig maar na enig gereken geeft hij de moed op en besluit eerst een biertje te nemen aan de bar. Hij is te onrustig. Snel slokt hij zijn bier naar binnen en begint een tocht langs de speeltafels om te controleren of het getal eenentwintig vaak uitkomt. Maar het komt nergens. Op niet één tafel. Harry krijgt het langzamerhand warm. Hij heeft fiches gekocht voor tweeënveertig gulden en die rammelen nutteloos in zijn zak. Maar om negen uur verzamelen zich mensen rond een groene tafel en beginnen te kaarten onder leiding van een man met een grote houten vliegenmepper. Hij gaat er bij staan en kijkt – en! – verdomd zeg, ze spelen een kaartspel dat eenentwintigen heet. Denkt hij. Harry klampt een man aan die met een klein stoffertje de gemorste as van de tafels borstelt en vraagt hem of er soms geëenentwintigd wordt. Helaas, nee. Wat een teleurstelling. Het spel heet baccarat en het gaat om negen punten… Om kwart over negen besluit Harry dat hij iets moet doen. Er waren nu vier roulettetafels in gebruik en hij besluit de eerste drie te nemen, tweeënveertig gedeeld door drie is 14 gulden op eenentwintig op elk van de drie tafels. Een mooi stapeltje! Vlug rekent hij uit dat hij zesendertig maal veertien, ofwel dik vijfhonderd gulden per tafel zal incasseren. De croupier geeft het kleine witte balletje een zwiep en het tolt door de schaal, langs eenentwintig, weer langs eenentwintig…. Eindelijk roept de croupier ‘rien ne va plus’ en het balletje vermindert vaart, tiktiktik… tik…tik… Harry sprint heen en weer tussen de drie tafels die gelukkig niet tegelijkertijd draaien. Het eerste balletje huppelt langs de nul en over de nummers, de nummers… en valt in zevenentwintig rood. Fout! Hoe kan dat nou! Hij rent naar de volgende tafel waar het balletje de laatste stuiteringen maakt. Zeventien zwart. Verdorie het scheelt maar drie vakjes! Het klopt niet, het móet eenentwintig worden. De laatste tafel; rien ne va plus! Harry staart naar het dartele balletje dat uiteindelijk, na enige aarzeling, in de één kruipt. Eén rood. Dit kan niet denkt Harry, hier gaat iets mis, ik doe iets fout. Hij overweegt om weer fiches te kopen maar besluit dat hij beter kan stoppen omdat hij geen idee heeft wat hij fout doet en dus zijn strategie ook niet kan verbeteren. Misschien moest hij wel om eenentwintig minuten over eenentwintig uur een inzet doen van eenentwintig fiches op… ja op eenentwintig zeker! Haha… dromen zijn bedrog. De groeten. Om kwart over tien stapt Harry in zijn auto en rijdt als een gek terug naar huis. Hij neemt drie borrels en valt als een blok in slaap.

De volgende dag brengt zondagsweer, een druilerige regen uit een dikke grijze lucht. Harry heeft slecht geslapen, waanzinnig slecht zelfs want hij droomde weer van eenentwintig. Hij droomde van speelzalen, van eenentwintig vrouwen, van huizen met eenentwintig slaapkamers, van eenentwintig messen die hij naar zijn vastgebonden vriendin gooide, feilloos rond haar lijf, als een ware circusartiest. Haar grote grijze ogen puilden uit van angst. Hij droomde dat hij eenentwintig jaar gevangenisstraf kreeg omdat hij eenentwintig eieren naar een politieagent had gegooid… waanzin. Een dwangneurose. Ik moet er uit dacht Harry, ik moet de frisse lucht in! Om twee uur wandelde Harry moederziel alleen in het bos, onder druipende takken, over modderige paden. Niet echt zijn liefhebberij. Hij telde de bomen en probeerde ze te rangschikken in groepen van eenentwintig. Bij een vijver gekomen telde hij de eenden en ergerde zich er aan dat er maar negentien waren. Hij telde wel drie keer. De afstanden tussen de bomen paste hij nauwkeurig uit, met ruime passen van een meter en hij was dolgelukkig als hij er twee vond die precies eenentwintig meter van elkaar stonden. Verderop was een bankje. Hij droogde de zitting met zijn zakdoek en ging zitten. Er lagen kleine steentjes. Hij gooide er een paar achteloos weg, nou ja, achteloos…. Hij telde zorgvuldig eenentwintig steentjes. Er kwamen wandelaars voorbij. Hij telde hen en om even over vier uur passeerde nummer eenentwintig, een kleurloze vrouw met een lelijk klein hondje. Een teken? Gefascineerd volgde hij haar schommelende gang en toen ze een paar meter bij hem vandaan was bemerkte zij zijn belangstelling. Hij stond op, wilde haar aanspreken, maar schichtig wendde zij haar blik af en draaide zich om. Mevrouw! Zij was het, hij voelde het, hij werd beurtelings stomend heet en vrieskoud van binnen en dat kon niet van haar charmes komen. O nee! Maar de vrouw gaf geen teken, ontvouwde geen geheim, integendeel zij begon hard weg te schommelen, zwikkend in haar overschoenen, het hondje meesleurend aan de lijn. Ontnuchterend gezicht, zo’n moeizaam voort struikelende vrouw met schommelkont. Harry ging weer zitten, voelde zich belabberd, moe, leeggelopen. Het begon donker te worden en hij merkte dat hij had zitten dutten, onderwijl steeds maar denkend aan dat stomme getal dat ongetwijfeld een betekenis had alleen kon hij niet bedenken welke. Ontredderd kwam Harry die zondagavond thuis. Hij had doelloos rondgelopen, steeds weer eenentwintig passen tellend, totdat hij bij zijn stamkroeg was terecht gekomen. Hij was aardig dronken geworden en neuriede zachtjes voor zich heen, eenentwintig lentes, eenentwintig rozen…

Toen Harry op maandagochtend om half acht de wekker ratelend hoorde afgaan, ontdekte hij dat hij gekleed op zijn bed lag en een tong had als van een papagaai. Hij scharrelde naar de badkamer en zag dat hij er precies zo uitzag als hij zich voelde. Toch vond hij de moed om zich aan te kleden en kauwend op een droge boterham stapte hij om acht uur de deur uit, op weg naar kantoor. Een half uurtje lopen, goed voor de bloedsomloop zoals hij zichzelf elke ochtend voorhield. Alleen leek het wel of zijn bloed deze maandag voornamelijk in zijn hoofd omliep. Bij het plein waar ze met een nieuw gebouw bezig waren moest hij oversteken, zoals altijd. Hij keek over zijn kraag en stapte van de stoep en op hetzelfde moment hoorde hij een krijsend gegier en gepiep van remmen. Hij wilde terug stappen op de stoep, maar zijn benen vlogen onder hem vandaan en hij zag het bloed achter zijn ogen in een explosie uiteen spatten. Jezus…dacht hij nog, het is de bus! De snelbus eenentwintig had nog getracht uit te wijken en was tegen de vrachtwagen met bakstenen geknald, die daardoor over de stoep was geschoten en de hijsmachine had geraakt waarmee de bouwvakkers hun stenen optakelden. Harry lag in een onnatuurlijke houding tussen de bakstenen maar was, tot zijn eigen verbazing, helder en klaarwakker. Hij kon zich niet verroeren maar zag recht tegenover zich de nummerplaat van de vrachtauto, XR-37-21. Toen hoorde hij ver boven zich een vreemd geratel. Een hijs met stenen was losgeraakt en kwam naar beneden. Harry kon zijn hoofd niet draaien om te kijken, maar hij voelde de stenen komen als een windvlaag. Eenentwintig bakstenen…

Christian 1964 / 2007

Zomerdagen

Op zomerdagen zie ik
Steeds meer oude mannen
In korte broeken
Alsof hun schooltijd is begonnen.De flesta leverantorerna av Spelautomater lanserar ny spel nagon gang i manaden och totalt blir de ca 10 nya Spelautomater i manaden bland de storsta casinotillverkarna.
Zij lopen stram achter winkelwagens
Zoals eens achter hun nageslacht
Dat nu ver weg aan de toekomst werkt
Moe toont haar klantenkaart
En telt bezorgd haar pensioen
Terwijl de caissière naar een vlieg staart
Die vrij in en uit vliegt.