威而鋼

性愛是一種探索和發現自己身體和情感的過程。隨著時間的推移,男性不得不靠吃威而鋼維持勃起強度。

大樹藥局威而鋼

https://www.christian-oerlemans.net

Christian Oerlemans Thema’s &Tekstenmobiel +31653130151 – tekstschrijver, auteur, columnist – info@christian-oerlemans.netChristian Oerlemans Thema’s &TekstenZoekenHoofdmenuHomeVerhalen en essaysGedichtenColumnsProstaat KankerSchrijvenUitgelichtGeplaatst op 25 december 2018Al die handelingen die je verricht voordat je eindelijk eens een keer gaat schrijven.Ik bedoel; je bent van plan te gaan schrijven als je opstaat, maar er komt iets tussen.Eerst koffie, uiteraard. Dan ligt daar de krant, ja die moet je even inkijken. Stel je hebt een huisdier, dan moet die ook aandacht hebben natuurlijk. Bovendien begint je vrouw een gesprek over een lekkende dakgoot of ander huiselijk ongemak, net op het moment dat je op weg bent naar je schrijfkamer. Stel dat je een vrouw hebt. Of een schrijfkamer.

Ondernemen is Stuurmanskunst. Door Arjan Klaver.

(Interview in het AD, eind 2007)
Vier jaar handelsvaart gaf hem inspiratie voor ruime blikken en deinend taalgebruik. Hij zei het ruime sop vaarwel en via een omweg langs uitzendbureaus kwam hij als copywriter terecht in wat in de jaren 60 werd bestempeld als de vermaledijde reclamewereld. Het was slechts een dekmantel om ‘s avonds zijn literaire ambities overeind te kunnen houden. George Geudeker wakkerde het ondernemerschap aan. Met de lijfspreuk ‘Ga je op je bek, dan ga je op je bek. Daar leer je van.’ begonnen zij het reclamebureau Geudeker-Oerlemans.

eliteprom.co.uk

Meer dan 20 jaar geleden krijgt dit bureau de opdracht Centraal Beheer te positioneren als A-merk. Na anderhalve maand creatieve arbeid met sparringpartners als Henk Terlingen – in de wandelgangen bekend als ‘Apollo Henkie’ – ontwaakte onverwachts in een donkere nacht één creatief hersendeeltje. ‘Het is een kwestie van even Apeldoorn bellen’ stond op papier. Overdag werd deze zin kaalgeplukt tot de pay-off van de langslopende campagne van Nederland: ‘Even Apeldoorn bellen.’ De hoofdpersoon in dit delicate ondernemersverhaal is Christian Oerlemans.

“Op mijn 18e ben ik als stuurman begonnen op de handelsvaart”, steekt Oerlemans in zijn ruime appartement in Loosdrecht van wal. “Een omgeving waar de nadruk ligt op uniformen met strepen, waarop gestaan wordt. Na enig afzien veroverde ik ook zo’n streep en werd ik derde stuurman, maar gelukkig werd ik er niet van. Ik kan niet tegen autoritaire systemen en het ergerde mij dat zeelieden zo’n beperkt gezichtsveld hebben, terwijl de ruime blik vanuit het stuurhuis mij juist inspireerde tot filosofische gedachten en gedichten vol deinend taalgebruik. Na vier jaar zwaaide ik af en vond journalistiek werk bij het socialistisch dagblad Het Vrije Volk van hoofdredacteur Herman Wigbold. Standplaats Emmen. Dat was onmogelijk. Mijn toenmalige geliefde zat toen op de Amsterdamse toneelschool en ik wilde graag in het hoofdstedelijke creatieve milieu blijven. Een van mijn drijfveren was om als jonge schrijver de prestigieuze Reina Prinsen Geerligs prijs in de wacht te slepen. Oude idolen als J.C. Bloem en Hendrik Marsman of moderne auteurs als Hugo Claus en Jan Wolkers bewogen mij tot bloemig dichtwerk respectievelijk omslachtig en aanstootgevend proza. Ach ja, evenals Harry Mulisch zat ik vaak bij American aan het Leidscheplein. Overdag werkte ik voor een uitzendbureau als typist en ’s avonds ontmoette ik ambitiegenoten in het donkerbruine Eijlders. In die tijd schreef ik onder meer het toneelstuk ‘Het kindje huilt’ dat later door Willy van Hemert werd bewerkt en geregisseerd.” Audiëntie “Het ambt van typist had ik wel gezien. Ik wilde net als Kees van Kooten, Jan Holsbergen en Willem O’Duys tekstschrijver worden bij een reclamebureau. Een branche die in het Amsterdam van toen, met witkarren en provo’s, als behoorlijk conservatief en kapitalistisch werd gezien. Dat beeld was karakteristiek bij bureau Palm, waar ik als copywriter begon. De directeur zat in een enorme directieruimte. Prachtig ingericht, mooi uitgelicht, fraai uitzicht. Een gesprek met die man betekende een soort audiëntie die eerst bij zijn persoonlijke secretaris aangevraagd ‘diende’ te worden. Ridiculous! Ik wilde nooit meer een superieur boven me, dus al gauw ging ik freelance aan de slag. Sinds die tijd ben ik zelfstandig geweest. Dan kom je tot de ontdekking dat ondernemen ook stuurmanskunst vereist. Net als in de handelsvaart. Zeker toen ik met ‘collega-cowboy’ George Geudeker met een fikse banklening het reclamebureau Geudeker-Oerlemans – meestal GO genoemd – begon. We hebben veel voorspoed gehad maar het was soms ook tegen het randje van het faillissement. ‘Ga je op je bek, dan ga je op je bek. Daar leer je van.’ Voor 60% van de ondernemers moet deze lijfspreuk van GO eigenlijk als muziek in de oren klinken. Maar goed, na een paar maanden desperaat koperpoetsen op industrieterreinen om klanten te werven, kregen we na een pitch van drie gerenommeerde reclamebureaus de kurk waar we nog jarenlang op hebben mogen drijven: het HEMA-account. Daar hebben we 17 jaar met veel plezier voor gewerkt. En tegelijk wierp zo’n grote account een barrière op bij het werven van andere grote klanten. ‘Daardoor hebben ze vast geen tijd voor ons’, werd er verondersteld. Jaren later kregen we pas accounts als Jaguar, Lancia en Saab. Voor die laatste hebben we campagnes bedacht –o.a. de introductie van de Saab Turbo met de commercial van een Australische boer die tijdens een woestijnrit zich verbaast over de technologie van de Saab Turbo – die in diverse categorieën met ADCN-lampen werden bekroond.” Eureka! In 1977 kregen we het account van Centraal Beheer. Destijds was dat een coöperatieve organisatie met meerdere divisies en meerdere directeuren en dus complexe beslissingsmomenten. Centraal beheer wilde zich positioneren als A-merk. Ik vormde toen met Fons Bruijs het creatieve team. We moesten concepten bedenken voor commercials en billboards. Na een aantal brainstormsessies besloten we om diverse te verzekeren calamiteiten in beeld te brengen met telkens een en dezelfde pay-off die de oplossing zou communiceren. Ook Henk Terlingen was bij ons creatief proces betrokken. In proefcommercials koppelde hij steden met typeringen. Je kent het wel. Zo komt de koek uit Deventer en de meisjes uit Arnhem. En Apeldoorn? Daar komen verzekeringen vandaan (lach). Na de zoveelste dag en avond flink creatief uithalen, kwam ik moe thuis en verschool mij onder de dekens voor een welverdiende rust. Na een uur liet slechts één creatief hersendeeltje me ontwaken. Eureka! Op een schrijfblaadje noteerde ik direct ‘Het is een kwestie van even Apeldoorn bellen. De volgende dag werden de eerste vijf woorden geschrapt. De langslopende campagne van Nederland was geboren. Anno 2007 kijken we op TV en in de bioscoop al naar het 40ste concept. Voor een toentertijd magere 350.000 guldens aan budget moesten vier commercials maken, geënt op verzekeringsproducten van de divisies. Het eerste concept met het beroemde, enigszins matig geprepareerde skalet van een dinosaurus en de verwoestende nies van een bezoeker draaide we in de hal van Arti et Amicitia in Amsterdam. Het skelet heeft nog jaren in de ontvangsthal van de opdrachtgever gestaan.

http://www.eliteprom.co.uk/

De boodschap kwam over. Daarna zijn we doorgegaan met het concept waarbij als “eis” werd gesteld door de divisiedirecteuren, dat het ‘ongeval’ door hen altijd te verzekeren moest zijn. Later, bijvoorbeeld bij de commercial met de Rasta en de witte streep is van “deze vereiste afgeweken en werd het concept ruimer ingevuld.“ Na zijn actieve creatieve carrière heeft Christian Oerlemans zich voor de volle 100% gestort op het schrijversschap* dat hij destijds in de bruine kroeg Eijlders. aan het Leidscheplein heeft laten liggen. Door het dynamische ondernemersleven zit met het klimmen der jaren een prestigieuze Reina Prinsen Geerligs prijs er niet meer voor Oerlemans in. Een prachtig bokaal met als opschrift P.C. Hooftprijs? Even Apeldoorn bellen. * Recente romans: Het slechte pad, De carrière en de dood, Vrouwen zijn om op te vreten. Over reclame o.a. het jubileumboek van de Art Directors Club Nederland: En toen ging er een lampje branden…

Hoezo honger? Wees blij dat je nog kunt autorijden.

Een goed idee met slecht gevolg, zo zou je de biobrandstof kunnen omschrijven. De prijs van tarwe schoot in één dag 25% omhoog. Leuk voor de handelaren in futures, maar dramatisch voor consumenten. Grondstoffen; het angstwoord voor de toekomst. We zullen tekort komen, nog meer tekort komen, de prijzen stijgen steil omhoog. Steenkool wordt ineens weer hot, vlees wordt onbetaalbaar. Hoe komt dit onheil zo plotseling uit de lucht vallen? Nou ja, plotseling… Grote landen als India en China – we kennen inmiddels het verhaal, dat overigens nog niet verder is dan hoofdstuk 1 – groeien. Dat wil zeggen, de bewoners willen méér, ze willen hetzelfde als bijvoorbeeld wij in Nederland. Elke dag een stukje vlees, een autootje voor de deur, lekker (veel) eten. Obesitas? Daar nu nog nooit van gehoord, maar de junkfood industrie grijpt om zich heen. Dat wil zeggen; meer vraag naar grondstoffen, alleen al om te eten. Tegelijkertijd heeft iemand bedacht dat auto’s minder CO2 uitwalmen als ze op biobrandstof rijden. Vooral sinds Al Gore is dit idee omarmd. Je kunt natuurlijk biobrandstof maken van afval, maar dat is niet. Nee, de hoogste efficiëntie bereik je met bijvoorbeeld graan, of mais. Dus moet er meer landbouwgrond komen. Dus moeten regenwouden gekapt worden (die CO2 opnemen). Een krankzinnige draaikolk waarin we zijn terecht gekomen. In Amerika bijvoorbeeld wordt biofuel gemaakt van mais. In het jaar 2017 is 300 miljoen ton mais nodig om het autopark tegen die tijd op biofuel te laten rijden. Dat rekensommetje is inmiddels gemaakt. Het betekent dat de gehéle maisproduktie (anno nu) nodig is voor biofuel. Dat is vooruitgang: honger hebben, maar wel op een schone manier kunnen autorijden.

Eenentwintig

Eénentwintig. (Oorspronkelijk geschreven in 1964 op een oude Underwood).

Harry Breler was er van overtuigd dat het getal een betekenis had. Eenentwintig… Hij was al bijna veertig. Dus waarom eenentwintig? Een merkwaardige droom. Hij was plotseling wakker geschrokken, alsof aangeraakt door iets, een vleugje wind, een tikje tegen zijn hoofd… Heel vreemd, ineens zat hij klaarwakker overeind, met één gedachte malend in zijn kop: eenentwintig. Het moest een betekenis hebben. Anders droomde hij nooit zo, hij droomde altijd rommelig, onnavolgbaar, oppervlakkig zo tussen bewust en onbewust in de uitslaap-uren van de zondag. Maar dit was anders geweest, geen droom, maar een teken, een omen. Eenentwintig… drie keer zeven. Drie keer was hij opgeschrikt, rechtop in bed, met in zijn kop dit getal. Drie keer in één nacht was er niets anders geweest dan dit getal. Magisch, bedreigend, verstikkend zelfs. Alsof iets op zijn borstkas drukte dat hem zwetend, rillend en ijskoud wakker deed worden. De eerste keer was twaalf over drie. Had hij geschreeuwd? Rechtop in bed, bang, ja bang was hij. De dekens lagen op de grond, het laken had hij krampachtig verfrommeld in zijn hand. Hij zweette als een waanzinnige en had het tegelijk ijskoud. Er was één ding waarvan hij zich tot in zijn vingertoppen bewust was; eenentwintig! Harry was een nuchtere jongen. Hij gaf zichzelf een tik tegen zijn hoofd, deed het licht aan en keek op de wekker. Twaalf over drie. Hij scharrelde naar de badkamer, draaide de koude kraan vol open en liet het water over zijn polsen lopen. Daarna waste hij zijn gezicht en grijnsde naar zijn verwarde kop in de spiegel. Krijg nou wat, gewoon een nachtmerrie haha. Hij ging naar de woonkamer en vond in de boekenkast zijn verborgen pakje sigaretten. Diep inhalerend staarde hij voor zich uit. Verdomme, wat was er in godsnaam gebeurd? Waarom was hij zo overstuur? Eenentwintig… flauwekul. Hij drukte nijdig de sigaret uit en ging terug naar de badkamer waar hij twee aspirines nam met een groot glas water. Terug naar bed, lekker slapen, morgen weer fris. Hij kroop er weer in en viel bijna meteen in slaap. De tweede keer dat Harry Breler wakker werd was het bijna half vijf. Drie minuten voor, om precies te zijn. Hij staarde naar zijn wekker en voelde zich beroerd, kotsmisselijk, uitgeput of liever gezegd uitgemergeld. Hij zweette als een paard ondanks dat zijn dekens weer op de grond lagen. Harry dacht dat hij gek werd. Dit was abnormaal, hij voelde binnen in zich een afschuwelijke dreiging die hem haastig en vluchtig deed ademen, alsof hij lucht tekort kwam. Hij zat op de rand van zijn bed te hijgen. Eenentwintig maalde het door zijn hoofd, eenentwintig. Waarom in godsnaam dit idiote nietszeggende en tegelijk zo krankzinnig betekenisvolle getal? Ieder mens droomt wel eens heftig, heeft misschien wel eens iets wat je een nachtmerrie mag noemen. Maar angst door een getal? Harry stond op en ging in zijn vertrouwde luie stoel zitten. Hij rookte twee sigaretten en nam drie aspirines. In zijn kookhoek – open keuken genoemd – warmde hij melk in een pannetje. Warme melk, dat hielp altijd, volgens zijn moeder. Maar ineens moest hij pijlsnel maken dat hij naar de w.c. kwam. De melk kwam terug. Met knikkende knieën strompelde hij weer naar zijn bed. Gebroken, kapot. Het klamme zweet stond in zijn handen, hij was echt ziek, griep misschien, zijn kop gloeide alsof hij veertig graden koorts had. Of was ’t eenentwintig? Een hete kop en ijskoude voeten. Hij sleurde de dekens binnenboord en kroop eronder, slapen, hij moest proberen te slapen dan zou hij zich morgen wel weer beter voelen. Hij wist niet of hij geslapen had, maar ineens lag hij op de grond naast zijn bed. Hij schudde en beefde en tranen drukten achter zijn ogen. Mijn hemel, hij was erg ziek, koortsig, in de war. Eenentwintig… waar was de koortsthermometer? Moeizaam scharrelde hij naar de badkamer; hij moest de temperatuur opnemen, ja misschien zelfs de dokter bellen! Maar toen hij op bed lag met de thermometer in zijn achterwerk, turend naar de traag voort tikkende secondewijzer van zijn horloge, kwam hij weer een beetje tot zichzelf. Verdomme zeg, zo erg was het toch niet. Kom op, hij was een nuchtere jongen en het ging al een stuk beter. Hij trok de thermometer te voorschijn en loerde naar de zilveren streep. Zevenendertig zes… kon het geen eenentwintig zijn? Eenentwintig, wat een onzin! Harry ging niet meer naar bed. Hij had geen koorts, dus was niet ziek. Alleen een rotnacht. Misschien iets verkeerd gegeten… maar hij had een boterhammetje met een gebakken eitje gegeten, zoals zo vaak. Oh mijn god en het was pas half zeven. Die vrijdagochtend kwam Harry Breler voor zijn doen belachelijk vroeg op kantoor. De receptioniste Aleid zat haar make-up nog te verzorgen en Jaarsma die altijd vroeg was omdat hij vroeg naar huis moest om te koken en die kleine te verzorgen, Jaarsma vroeg of hij uit zijn nest was gevallen en zong heel lullig ‘vogeltje wat ben je vroeg’. Hij kon er niet om lachen, hoewel Jaarsma er niet ver naast zat. Niet zeiken, bromde hij. Ik barst van de koppijn, heb slecht geslapen, ben eigenlijk ziek. Achter zijn bureau trok hij zich terug in een wolk van slecht humeur en probeerde te werken. Maar hij kon zich niet concentreren. Er krampte een onverklaarbare spanning door zijn systeem, een soort opgejaagd gevoel dat hem onrustig maakte. Hij wilde het liefst vluchten, maar waarvoor? En waar naartoe? Dat verdomde getal, eenentwintig, het bleef door zijn kop stampen en voor zijn ogen dansen als een lichtkrant. Maar waarom zou iemand zich in de war laten maken door een getal? Gewoon eenentwintig, zomaar eenentwintig… het zei hem niets, verdorie het dééd hem niets! Na zijn werk zakte Harry af naar zijn stamkroeg, zoals gewoonlijk op vrijdag. Hij stond aan de tap alsof hij elk moment weg moest en dronk haastig zijn bier met het borreltje ernaast. Heb je haast, vroeg Karel de kastelein. Harry haalde zijn schouders op en dronk. Een paar vaste jongens kwamen erbij staan en begonnen een gesprek over niets, zoals altijd. En hoewel Harry hier gewoonlijk goed over kon meepraten, om niet te zeggen ouwehoeren, irriteerde het hem nu. Hij wipte van de ene voet op de andere en bestelde nog een biertje en een borreltje. Zou je niet eens een rondje geven? Sodemieter op jongens, ik voel me beroerd. Jaja, Harry heb liefdesverdriet haha. Lachen jongens! Sodemieter toch op man! Zeg gozer, wat mankeert jou? Zo kennen we je niet. Ziek, rot, misselijk, kapot! Aha en toch maar naar de kroeg om te zuipen? Harry kreeg weer die onweerstaanbare aandrang om te vluchten. Het getal zweefde over de tap, hij zag het terug op alle flessen achter de bar… Dit kon je aan niemand uitleggen! Neem er dan maar eentje van mij, klonk het naast hem en het borreltje stond er al. Hij dronk en bestelde meteen bij, ook voor de andere jongens. Niet lullig doen, het werd vast wel weer gezellig. Nog een borrel en nog eentje… hij stelde zich aan als een idioot. En dat alleen om dat hij had gedroomd van een getal. Moet je horen jongens! Hij vertelde het verhaal van zijn nacht als een vrolijke anekdote en iedereen sloeg hem op de schouder. Godklere Harry wat een rotnacht, nou ja iedereen heeft wel es wat niewaar? En wat een zak die Jaarsma bij jou op de zaak. Hier jongen, neem er nog maar eentje! Het ging goed, het ging steeds beter. Harry besloot om eenentwintig borrels aan te bieden, aan iedereen in het café. Ha, eenentwintig borrels, die zitten precies in een fles. Vandaar natuurlijk. Toevallig? Het zette Harry aan het denken, daar aan de tap, maar toen hij later die avond moeizaam zijn huisdeur had gevonden, wist hij niet meer of hij inderdaad eenentwintig borrels had gedronken. De volgende zaterdag werd Harry wakker omstreeks een uur of tien, met een kater als een olifant. Wel lekker geslapen. Geen droom, geen getal. Een droomloze nacht, maar dat verdomde getal spookte toch nog rond in zijn bonkende kop. Eenentwintig…eenentwintig… het bonkende ritme van het bloed achter zijn slapen. Hij nam vier aspirines en dronk veel melk, denkend aan zijn moeder, en ging daarna onder de douche staan en dat hielp alles met elkaar. Tegen twaalven was hij weer zo goed als nieuw en ging in zijn luie stoel zitten piekeren over dat verdomde getal. Eenentwintig borrels… dat was natuurlijk een geintje geweest, de jongens hadden het wel geroepen, maar zó veel had hij nou ook weer niet gezopen. Nee, daar ging het niet over. Dat getal, dat getal, wat moet je ermee! Nee natuurlijk was hij niet bijgelovig. Een voorteken? Ben je besodemieterd, daar gelooft geen hond in, dromen zijn bedrog, zo is het toch nietwaar? Een teken van de geesten uit het hiernamaals, zijn moeder misschien? Hij moest naar de plee, eerst maar eens rustig zitten en dan straks een boterhammetje en een stukje wandelen ofzo. Of even een biertje onderweg. Eenentwintig, wat kan dat betekenen, hij was verdomme negenendertig! Een ouwe lul, was hij nog maar eenentwintig en dan weten wat je nou weet. Ha! En zijn huisnummer was drieenentachtig en als je dat deelt door eenentwintig… haha, de wortel van… daar wordt een mens toch gek van! Het was drie weken uit met Elza, drie weken, eenentwintig dagen, verrek dat klopt, zou zij in z’n droom… Zij was trouwens achtentwintig. Verjaardag? Van wie dan? Zij was de elfde van de negende, dat is twintig en zelf zat hij op de vijfde van de zesde, ja elf maar geen eenentwintig en het was negentienvierenzestig, kun je dat delen door eenentwintig? Harry zuchtte en scheurde royaal wc papier af. Hij telde de velletjes, drie vier vijf zes… niemand veegt z’n kont af met eenentwintig velletjes. De frisse lucht in, dat zou hem goed doen. Harry pakte zijn jas en ging de straat op. Hij keek naar prijzen in etalages, maar vond niets dat eenentwintig gulden kostte. Dat kon het niet zijn. Had hij nog een schuld aan iemand? Geen idee… maar eenentwintig gulden is een raar bedrag. Karel kreeg veel meer, de rekening zou gisterenavond wel weer aardig zijn opgelopen. En de afbetaling op zijn auto was ook veel meer. Maar… ineens stond Harry met een schok stil. Hij zocht in de verkeerde richting! Eenentwintig zou wel eens gewoon zijn geluksgetal kunnen zijn, voor de rest van zijn leven. Hij moest naar het casino!

Het is bij halfzes als Harry aankomt in Knokke. Hij heeft als een gek gereden, maar ondertussen onderweg toch goed opgelet of hij ergens zijn geluksgetal tegenkwam. Het kon een teken zijn, nietwaar? Maar nergens eenentwintig, zelfs niet op de ANWB borden. Hij zoekt een restaurantje, nou ja, meer een snackbar en eet een dineetje dat dik onder de eenentwintig gulden blijft maar ver over de eenentwintig franken gaat en iets over achten schuift hij de glazen deuren van het casino binnen. Een man in uniform brengt hem per lift naar de eerste etage, waar hij door een andere geüniformeerde ontvangen wordt en lid moet worden met overlegging van zijn paspoort. Dat heeft hij gelukkig meegenomen. Met een lidmaatschapskaartje, nummer 3569275, betreedt hij de zaal. Hij vraagt zich af of zijn kaartnummer deelbaar is door eenentwintig maar na enig gereken geeft hij de moed op en besluit eerst een biertje te nemen aan de bar. Hij is te onrustig. Snel slokt hij zijn bier naar binnen en begint een tocht langs de speeltafels om te controleren of het getal eenentwintig vaak uitkomt. Maar het komt nergens. Op niet één tafel. Harry krijgt het langzamerhand warm. Hij heeft fiches gekocht voor tweeënveertig gulden en die rammelen nutteloos in zijn zak. Maar om negen uur verzamelen zich mensen rond een groene tafel en beginnen te kaarten onder leiding van een man met een grote houten vliegenmepper. Hij gaat er bij staan en kijkt – en! – verdomd zeg, ze spelen een kaartspel dat eenentwintigen heet. Denkt hij. Harry klampt een man aan die met een klein stoffertje de gemorste as van de tafels borstelt en vraagt hem of er soms geëenentwintigd wordt. Helaas, nee. Wat een teleurstelling. Het spel heet baccarat en het gaat om negen punten… Om kwart over negen besluit Harry dat hij iets moet doen. Er waren nu vier roulettetafels in gebruik en hij besluit de eerste drie te nemen, tweeënveertig gedeeld door drie is 14 gulden op eenentwintig op elk van de drie tafels. Een mooi stapeltje! Vlug rekent hij uit dat hij zesendertig maal veertien, ofwel dik vijfhonderd gulden per tafel zal incasseren. De croupier geeft het kleine witte balletje een zwiep en het tolt door de schaal, langs eenentwintig, weer langs eenentwintig…. Eindelijk roept de croupier ‘rien ne va plus’ en het balletje vermindert vaart, tiktiktik… tik…tik… Harry sprint heen en weer tussen de drie tafels die gelukkig niet tegelijkertijd draaien. Het eerste balletje huppelt langs de nul en over de nummers, de nummers… en valt in zevenentwintig rood. Fout! Hoe kan dat nou! Hij rent naar de volgende tafel waar het balletje de laatste stuiteringen maakt. Zeventien zwart. Verdorie het scheelt maar drie vakjes! Het klopt niet, het móet eenentwintig worden. De laatste tafel; rien ne va plus! Harry staart naar het dartele balletje dat uiteindelijk, na enige aarzeling, in de één kruipt. Eén rood. Dit kan niet denkt Harry, hier gaat iets mis, ik doe iets fout. Hij overweegt om weer fiches te kopen maar besluit dat hij beter kan stoppen omdat hij geen idee heeft wat hij fout doet en dus zijn strategie ook niet kan verbeteren. Misschien moest hij wel om eenentwintig minuten over eenentwintig uur een inzet doen van eenentwintig fiches op… ja op eenentwintig zeker! Haha… dromen zijn bedrog. De groeten. Om kwart over tien stapt Harry in zijn auto en rijdt als een gek terug naar huis. Hij neemt drie borrels en valt als een blok in slaap.

De volgende dag brengt zondagsweer, een druilerige regen uit een dikke grijze lucht. Harry heeft slecht geslapen, waanzinnig slecht zelfs want hij droomde weer van eenentwintig. Hij droomde van speelzalen, van eenentwintig vrouwen, van huizen met eenentwintig slaapkamers, van eenentwintig messen die hij naar zijn vastgebonden vriendin gooide, feilloos rond haar lijf, als een ware circusartiest. Haar grote grijze ogen puilden uit van angst. Hij droomde dat hij eenentwintig jaar gevangenisstraf kreeg omdat hij eenentwintig eieren naar een politieagent had gegooid… waanzin. Een dwangneurose. Ik moet er uit dacht Harry, ik moet de frisse lucht in! Om twee uur wandelde Harry moederziel alleen in het bos, onder druipende takken, over modderige paden. Niet echt zijn liefhebberij. Hij telde de bomen en probeerde ze te rangschikken in groepen van eenentwintig. Bij een vijver gekomen telde hij de eenden en ergerde zich er aan dat er maar negentien waren. Hij telde wel drie keer. De afstanden tussen de bomen paste hij nauwkeurig uit, met ruime passen van een meter en hij was dolgelukkig als hij er twee vond die precies eenentwintig meter van elkaar stonden. Verderop was een bankje. Hij droogde de zitting met zijn zakdoek en ging zitten. Er lagen kleine steentjes. Hij gooide er een paar achteloos weg, nou ja, achteloos…. Hij telde zorgvuldig eenentwintig steentjes. Er kwamen wandelaars voorbij. Hij telde hen en om even over vier uur passeerde nummer eenentwintig, een kleurloze vrouw met een lelijk klein hondje. Een teken? Gefascineerd volgde hij haar schommelende gang en toen ze een paar meter bij hem vandaan was bemerkte zij zijn belangstelling. Hij stond op, wilde haar aanspreken, maar schichtig wendde zij haar blik af en draaide zich om. Mevrouw! Zij was het, hij voelde het, hij werd beurtelings stomend heet en vrieskoud van binnen en dat kon niet van haar charmes komen. O nee! Maar de vrouw gaf geen teken, ontvouwde geen geheim, integendeel zij begon hard weg te schommelen, zwikkend in haar overschoenen, het hondje meesleurend aan de lijn. Ontnuchterend gezicht, zo’n moeizaam voort struikelende vrouw met schommelkont. Harry ging weer zitten, voelde zich belabberd, moe, leeggelopen. Het begon donker te worden en hij merkte dat hij had zitten dutten, onderwijl steeds maar denkend aan dat stomme getal dat ongetwijfeld een betekenis had alleen kon hij niet bedenken welke. Ontredderd kwam Harry die zondagavond thuis. Hij had doelloos rondgelopen, steeds weer eenentwintig passen tellend, totdat hij bij zijn stamkroeg was terecht gekomen. Hij was aardig dronken geworden en neuriede zachtjes voor zich heen, eenentwintig lentes, eenentwintig rozen…

Toen Harry op maandagochtend om half acht de wekker ratelend hoorde afgaan, ontdekte hij dat hij gekleed op zijn bed lag en een tong had als van een papagaai. Hij scharrelde naar de badkamer en zag dat hij er precies zo uitzag als hij zich voelde. Toch vond hij de moed om zich aan te kleden en kauwend op een droge boterham stapte hij om acht uur de deur uit, op weg naar kantoor. Een half uurtje lopen, goed voor de bloedsomloop zoals hij zichzelf elke ochtend voorhield. Alleen leek het wel of zijn bloed deze maandag voornamelijk in zijn hoofd omliep. Bij het plein waar ze met een nieuw gebouw bezig waren moest hij oversteken, zoals altijd. Hij keek over zijn kraag en stapte van de stoep en op hetzelfde moment hoorde hij een krijsend gegier en gepiep van remmen. Hij wilde terug stappen op de stoep, maar zijn benen vlogen onder hem vandaan en hij zag het bloed achter zijn ogen in een explosie uiteen spatten. Jezus…dacht hij nog, het is de bus! De snelbus eenentwintig had nog getracht uit te wijken en was tegen de vrachtwagen met bakstenen geknald, die daardoor over de stoep was geschoten en de hijsmachine had geraakt waarmee de bouwvakkers hun stenen optakelden. Harry lag in een onnatuurlijke houding tussen de bakstenen maar was, tot zijn eigen verbazing, helder en klaarwakker. Hij kon zich niet verroeren maar zag recht tegenover zich de nummerplaat van de vrachtauto, XR-37-21. Toen hoorde hij ver boven zich een vreemd geratel. Een hijs met stenen was losgeraakt en kwam naar beneden. Harry kon zijn hoofd niet draaien om te kijken, maar hij voelde de stenen komen als een windvlaag. Eenentwintig bakstenen…

Christian 1964 / 2007

Zeilen naar Cadiz met mr. Murphy aan boord.

Inleiding.

Mijn vriendin is van de zandgronden.
Toen ik haar leerde kennen beperkte haar ervaring met groot water zich tot de Brabantse vennen. Liefde maakt niet alleen blind, maar ook roekeloos, het verstand is immers in de war, dus nodigde ik haar uit voor een voorjaarstochtje naar Terschelling. Dat had ik natuurlijk nooit moeten doen, begin April, met een depressie – meteorologisch – in de buurt. En zij had geen idee van varen, laat staan van het barre afzien dat er vaak mee gepaard gaat. Enfin, wij vertrokken met rustig weer uit Enkhuizen, daarna overnachten – en eten en drinken – in Stavoren en ’s ochtends vroeg er uit naar Kornwerderzand. De depressie was gearriveerd, windkracht vijf toenemend, buien met hagel. Na een klein halfuur trok zij wit weg, daarna lichtgroen. Ik wist haar ervan te overtuigen dat ze binnen in een slaapzak moest gaan liggen – dat kostte veel overtuigingskracht want zeezieke mensen willen eigenlijk helemaal niets, tenzij dood gaan – maar tenslotte lag ze warm ingepakt op de bank in de kajuit. En daar zou zij tot Terschelling blijven liggen, terwijl we echt ongenadig langs de Pollendam stuiterden. Ik had haar in herinnering gebracht hoe wij als baby en kind graag gewiegd worden en dan heerlijk slapen. Zij werd weer baby en droomde de wildste dromen, op het ritme van de zee.
Dit weekendje maakte haar weinig enthousiast voor het zeezeilen. Dus met haar de wereld rond kon ik wel vergeten. Jammer, maar voor het overige waren wij samen uiterst gelukkig. Dan maar niet de wereld rond, althans niet met een zeilschip en met haar.

Samen met een vriend bracht ik de boot zuidwaarts, waar de zeeën kalmer zijn – ofschoon ook niet altijd – en de zon het varen veraangenaamt. Na wat omzwervingen werd het uiteindelijk Vilamoura in Portugal waar we de boot parkeerden, voorlopig dacht ik, maar inmiddels ligt ze er al weer een aantal jaren en fungeert ze tevens als prettige 2e woning. De kusten van Portugal en Spanje, van Lissabon tot Ceuta, hebben inmiddels weinig geheimen meer. Soms vaart mijn vriendin een stukje mee, met mooi weer. Uiteindelijk blijkt zij voor een zandgrondse behoorlijk zeevast, hoewel langere tochten tot heden door haar werden uitgesloten. Tot heden zeg ik, want nadat ik besloot het schip te verkopen – omdat we een huis in zuid Portugal gingen bouwen – opperde zij het plan voor een lange mooie zeilvakantie, mijn afscheidsreis van de Noorderzon (de naam van mijn kottergetuigde 2e geliefde).

Mr.Murphy meldt zich aan boord.

Een week voordat voornoemde vakantie moet beginnen, meldt mijn zeilvriend, die veelal woonachtig is in Portugal, dat de startaccu’s zonder aanwijsbare reden plat zijn. Goed, mijn onderhoudsmannetje gebeld en bij onze aankomst op de boot, een week later, blijkt alles weer te werken. Nieuwe hoofdschakelaar geïnstalleerd, probleem opgelost. Wij bereiden ons voor op vertrek, ik takel de rubberboot vanaf het kajuitdak te water met de grootzeilval (hijslijn), zoals gewoonlijk, alleen gaat het deze keer fout en zwiept de rubberboot, meegenomen door een nogal onverwachte windvlaag, over de zeereling en rukt de hijslijn binnendoor omhoog in de mast. Natuurlijk zit het eind altijd vast op de kikker, maar deze keer niet. Goede raad is duur. ’s Nachts bedenk ik dat mijn vriendin de mast in moet – zij weegt slechts 55 kg – en bij het ontbijt bereid ik haar voor op dit avontuur. Zij denkt dat ik een grapje maak. In de mast klimmen, op haar leeftijd? Haha. Ik tover mijn fraaie en zelden gebruikte bootsmanstoel te voorschijn en vertel dat ik haar ga ophijsen en dat zij vanuit de top van de mast een prachtig uitzicht krijgt. Ik vertel er niet bij dat ik er aan twijfel of het zal lukken om het touw van bovenaf terug te duwen in de mast, zodat ik het beneden uit de mast kan vissen. Hoe dan ook, zij houdt van mij en vertrouwt mij en dus laat zij zich centimeter voor centimeter door mij omhoog lieren. Dappere meid. Eenmaal in de top, begint zij volgens instructies de val in de mast de duwen. Het gaat moeizaam, ofwel, zoals zij omlaag roept; het wil niet. Ik maak intussen een dun eindje klaar met een grote moer eraan, om die eventueel van bovenaf in de mast te laten zakken, zodat we daarmee de dikke lijn omlaag kunnen trekken. Intussen duwt zij, bungelend boven in de mast, gestaag door, propt de val meter voor meter naar binnen en volgens berekening zou het eind al lang beneden moeten zijn. Dan meldt zij dat het ècht niet verder wil. Wat ik al verwacht had, die lijn zit opgepropt ergens halverwege klem. Trek hem er maar uit, roep ik. Maar dat vindt ze zonde van al dat werk. Ik leg uit dat ik een ander idee heb, maar zij wil liever niet langer in de masttop hangen. Met tegenzin trekt ze met kleine rukjes de lijn terug en verdraaid, ineens valt de val vrijwillig meters omlaag. Gejuich uit de top. Tenslotte lukt het ook om de lijn weer door de smalle gleuf uit de mast te peuteren. Als je wilt, is alles mogelijk…
Als we ’s middags, geheel voorbereid op de reis, ontspannen in de kuip zitten wordt onze parasol door een waanzinnige windvlaag opgenomen en de haven in geblazen, waar het ding met onvermoede snelheid zinkt. Ach, een beetje pech heeft iedereen wel eens.

Olhao.

Mijn vriendin en ik vertrekken de volgende dag voor onze mooie reis langs de zonnige kusten. We lopen de eerste avond Olhao aan, een vissersplaats die bereikt wordt via een kronkelende boeien(de) route tussen de zandbanken door, Weinig wind, vlak water, veel plezier. Aangekomen bij de nieuwe jachthaven – die officieel al jaren niet in gebruik is, maar desalniettemin gebruikt wordt door … ja, door wie?- worden we driftig weggewuifd door een mannetje op de steiger. Privado, privado roept hij. In tegenstelling tot vele Portugezen spreekt hij geen Engels, maar zijn gebarentaal is duidelijk. Opdonderen. Gooi je anker er maar in, daar verderop buiten de vaargeul. Zo liggen we even later in een kleine baai achter de markthallen voor anker, naast een drietal andere jachten. Ach, ook wel romantisch, met de rubberboot naar de kade, afmeren bij de oude stenen trappen en verderop een vers visje eten. Jammer dat er die avond op de kade een karaoke festival losbarst, dat tot diep in de nacht duurt. Later ontdekken we dat er bij de marina’s en puertos deportivos veel van dit soort vrolijkheid – al dan niet live – wordt georganiseerd. Vakantievreugde uitgedrukt in decibellen. De volgende ochtend, niet geheel uitgeslapen, gaan we anker op. Samen met mijn vriendin ga ik naar voren om haar te laten zien hoe makkelijk het is om met de remote control van de ankerlier het anker omhoog te halen. Maar de lier werkt niet, blijkt elektrisch dood. Enfin, dan maar met de hand de ketting binnen pompen. Jakkes wat komt er een vieze grijze blubber mee omhoog – Is dat altijd zo? Nee dat is nooit zo. – en natuurlijk blijft het anker ook nog steken achter het waterstag. Maar goed, we klaren het en mijn vriendin kan beginnen aan haar eerste grote klus: het voordek spoelen en blubbervrij maken.

Van Olhao koersen we op ons gemakje, met weinig wind, richting de monding van de Guadiana rivier. Onderweg wordt het bladstil en we besluiten overboord te duiken. Ah verrukkelijk, glashelder water van 24 graden. Als ik weer aan boord klim buigt de aluminium zwemtrap vreemd krom. Als mijn vriendin weer aan boord klimt breekt de aluminium zwemtrap, zij kan nog net de onderste helft vangen voordat dit deel naar de bodem zinkt. Nadere beschouwing leert; doorgebroken door corrosie. Intussen zwemt mijn liefste rond de boot. Hoe kom ik weer aan boord? Via de rubberboot, die we achter ons aanslepen. Gelukkig is zij bijzonder lenig voor haar leeftijd en via de rubberboot, een voet op het roer en een hand van mij, wordt zij uit zee gered. Op het lijstje bijschrijven: ankerlier nakijken en zwemtrap vernieuwen.

Ayamonte.

Aan de Spaanse kant van de Guadiana monding ligt Ayamonte, een trots oud stadje dat de Spaanse eer ooit moest verdedigen tegen de vijand van de overkant. De jachthaven blijkt plaats voor ons te hebben, dankzij een recente uitbreiding. Wat een geluk, want Ayamonte is een aanrader, Spaanse grandeur, veel terrassen, heerlijke tapas, kortom alles wat je in de folders leest, maar dan zonder charterladingen buitenlandse toeristen. We blijven een extra nachtje over, ook omdat er in de smalle straatjes zulke leuke winkeltjes zijn. Overigens zijn er geen scheepsbenodigdheden verkrijgbaar en is er ook geen technicus voor de ankerlier. Bovendien eist de stevige dame in het kantoortje dat ik een fax laat sturen door mijn verzekeringsmaatschappij, want zij kan het Nederlands niet lezen en meent dat de polis verlopen is. Dit heb ik nog nooit meegemaakt, maar allá, de volgende ochtend opbellen naar Groningen en mevrouw ontvangt per fax een internationaal document. Ook weer geregeld.

Vila Real de Sao Antonio.

De volgende ochtend eerst nog ontbijt aan de wal en dan kalm afvaren, richting Punta Umbria dat maar een paar uurtjes varen is. Helaas, als ik de GPS aanzet, geeft deze een error melding. Na tien keer aan- en uitzetten, nog steeds dezelfde error melding. Weliswaar heb ik een reserve handheld Garmin aan boord – die zelfs op de laptop kan worden aangesloten – maar voor de komende weken heb ik toch liever een goed werkend basis systeem. Dan maar oversteken naar Vila Real aan de Portugese kant, waar ze beter Engels spreken en hopelijk een technicus beschikbaar hebben. De jachthaven ligt aan de buitenkant van de rivieroever en de stroom knalt er vrij doorheen. Je moet dus wel een sterke motor hebben om zonder averij door de nauwe ingang te manoeuvreren, in ons geval met aflopend tij en pakweg 3 knopen stroom. De vaaraanwijzingen adviseren om binnen te lopen met doodtij. Maar, wij hebben noch de jachthaven, noch het moment vrijwillig gekozen. Hoe dan ook, het loopt goed af en als we zijn afgemeerd blijkt de GPS weer prima te werken. Zullen we nog een technicus zoeken voor de ankerlier? Ach nee, laat maar. We gaan lekker lunchen op dat grote koninklijke plein en we nemen er een mooie fles wijn bij. Genieten voor twintig Euro’s all in.

Mazagón.

De volgende dag dus naar Punta Umbria, een vrolijk badplaatsje met een kleine puorto deportivo met 12 ligplaatsen voor passanten. VHF kanaal 9, maar tegenwoordig makkelijker bereikbaar via de mobiele telefoon. Alle ligplaatsen blijken bezet. Jeetje wat jammer nou. Dan maar door naar Mazagón waaraan ik geen mooie herinneringen heb. Het blijkt nog treuriger dan mijn herinneringen; kale nieuwbouw, luidruchtig Spaans toerisme met veel boembox-auto’s en de slechtste restaurantjes van Andalucië. Hier dus snel de volgende ochtend weg, met een mooie lopende wind kracht drie, later toenemend naar vijf. Halve wind kurketrekkeren we langs de kust oostwaarts en we besluiten Chipiona aan te doen, aan de monding van de Guadalquivir. Van hieruit is het mogelijk om op één tij naar Sevilla te varen door het schitterende Donana natuurgebied. (Ooit het privé jachtterrein van Donna Ana, vandaar de naam). In juli is zo’n tocht echter geen pretje vanwege de moordende hitte, dus zetten we dit niet in ons vaarplan.

Chipiona.

In de jachthaven krijgen we een mooie plaats toegewezen, vlakbij het fameuze restaurant van Paco. Op de motor er naar toe en als we de box in willen draaien houdt de boegschroef er mee op. Nog steeds windkracht vijf. Mijn zware langkieler wordt nu redelijk eigenwijs en wil dwars de box in, wat de ernaast liggende Duitser behoorlijk nerveus maakt. Mij trouwens ook. Ik slaag er in met veel voor- en achteruit slaan om vrij te komen van de steigers en maak een rondje, ondertussen gebarend dat ik minder goed manoeuvreerbaar ben. Niemand is geïnteresseerd, behalve het echtpaar op het Duitse jacht, dat mij weer aan ziet komen. Ik bereken de draai en de zwaai en de vaart en het lukt om schadevrij af te meren, met veel duwen en trekken en afhouwen en alle beschikbare stootwillen buitenboord. Pffft, hèhè we liggen. En wat hebben we weer fantastisch gezeild. De wal op voor de beloning, nou dat is in Chipiona geen probleem. Overal de lekkerste eettentjes, de leukste terrasjes, de smakelijkste tapas-hapjes. En een drukte van belang, je kunt in de smalle straatjes nauwelijks vooruit komen. Vlakbij de jachthaven is kermis, dat is ’s nachts iets minder leuk, maar dankzij de wijn slapen we uitstekend. We hebben weer geluk, want Chipiona viert drie dagen de verering van de maagd Carmen, de beschermheilige van iedereen die de zee bevaart. Alle vissersboten gepavoiseerd, luide kanonschoten die vertrek en terugkeer van de vrolijke vissers begeleiden, harde flamencozang op alle bootjes, wuiven, zwaaien, roepen, toeteren dat het een aard heeft. Wat een feest. ‘s Avonds wordt Carmen op een troon met baldakijnen, door zwetende witgeklede sterke mannen op een podium door de smalle straten gedragen, begeleid door de fanfare. Van alle balkonnetjes worden rozenblaadjes omlaag geworpen. Achter het draagtoneel lopen oude vrouwtjes, de zoom van het zilveren kleed vast in de knuisten geklemd, de hele weg te bidden. Voorop lopen verstandelijk minder begaafden met banieren en manshoge kandelaars. De Middeleeuwen zijn voor even teruggekeerd in Chipiona, en wij zijn erbij. De volgende ochtend is het maandag – het feesten gaat gewoon door – dus ik meld mij op de werf bij Julio van Nautica Bahia Blanca. En ja hoor, wat hebben we weer een geluk, de monteur genaamd Gabriël heeft tijd. Om elf uur komt hij aan boord. Een leuke jongen met een intellectueel uiterlijk – dus dat schept vertrouwen – en een versleten plastic schoudertas waarin zijn gereedschap blijkt te zitten (hetgeen weer minder vertrouwen schept). Samen openen we alle luiken en ik toon de elektrische installatie die zeven jaar geleden totaal vernieuwd is. Gabriël vindt dat het er goed uitziet en zegt dat hij onmiddellijk verliefd is op mijn boot en deze wil kopen, hoewel hij er het geld niet voor heeft. Liefde is belangrijk, dus dit schept ook weer vertrouwen. Hij meet alles door, mompelt vaak Bon – Gabriël spreekt aardig Frans, dus dat is de taal waarin wij communiceren – en om twee uur meldt hij dat het tijd is voor de lunchpauze. Om halfvier zal hij terugkomen. We zien hem op zijn ouwe fietsje richting de werf peddelen en besluiten om dan ook maar te lunchen, bij Paco recht boven ons op de kade. Nou, dat blijkt een uitstekend idee. Héérlijk. Als Gabriël om tien over halfvier terug komt fietsen, zitten wij nog te genieten. ‘Cést bon eh, Paco?’ Zegt hij later. ‘Mais, cést très cher!’ Hij heeft volkomen gelijk. Zo duur hebben we in Spanje nog niet geluncht (80 Euro voor ons tweeën). Gabriël stelt vast dat het een probleem is van de massa aan de bakboord accubank die uitsluitend voor starten en boegschroef gebruikt wordt en geladen blijft middels een zonnepaneel. Sinds ik echter nieuwe accu’s had laten plaatsen werkte het zonnepaneel niet meer en tijdens de laatste omwentelingen van de boegschroef waren de draden tussen de accu en de regulateur van het zonnepaneel geheel verkoold. De plus en de min verkeerd om aangesloten ontdekt Gabriël. De boegschroef trekt veel stroom, kort en hevig, en als de massa-aansluiting niet honderd procent is zoekt de energie massa waar maar mogelijk is. In dit geval via de aansluiting van het zonnepaneel (dat overigens deze aanslag zonder schade overleefd blijkt te hebben). Corrosie zegt Gabriël, de grote kwaal op zout water. Het beste is om een directe massa-aansluiting te maken op het motorblok. Zo gezegd, zo gedaan en de boegschroef werkt weer. Evenals het zonnepaneel. Mooi. En de ankerlier blijkt alleen te zijn uitgeschakeld door de automatische zekering, die met een druk op de knop weer paraat is (ik had zelf ook al op deze knop gedrukt, maar wist niet dat er tegelijk een hendeltje dient te worden overgehaald. Sja…). Nu nog even naar zijn baas, de heer Julio, om de rekening te voldoen en we zijn weer klaar voor de verdere reis.

Rota.

De straffe westenwind, ongewoon straf voor deze tijd van het jaar, blijft goed doorstaan. Lekker zeilweer, genieten. We zetten koers naar de baai van Cadiz, waaraan verschillende jachthavens liggen. Heel leuk is El Puerto de Santa Maria waar ik jaren geleden een paar dagen heb gelegen. Een koninklijke jachtclub, heerlijk rustig en dicht bij het stadje dat ooit alleen El Puerto heette en de haven was van Jerez de la Frontera. Hier werden de vaten sherry met platbodem zeilschepen aangevoerd over de Rio Guadelete en opgeslagen in de vele bodega’s langs de kaden. Maar, zoals al verwacht, blijkt de Real Club Nautico tot september geen ligplaatsen vrij te hebben voor passanten. Wat te doen? Puerto Sherry, de nieuwe grote jachthaven vlakbij, heeft geen authentiek achterland. Het is een supercomplex met veel nieuwbouw en ik heb er nooit een enthousiast verhaal over gehoord, alhoewel het een uitstekend geoutilleerde marina schijnt te zijn. Wij hebben de outillage echter niet nodig, Gabriël heeft immers alle problemen opgelost? Dus … Cadiz? Nee, we kiezen Rota, omdat we van een Nederlander onderweg hoorden dat het daar prettig toeven is. Een mooi oud stadje, recht tegenover Cadiz. We strijken in de baai de zeilen en lopen op de motor de haven binnen, tussen imposante pieren door, richting de wachtsteiger. Hier blijkt de stroom sterker dan verwacht dus ik besluit met de kop op stroom af te meren en begin te draaien met behulp van de pas weer herstelde boegschroef. Vanonder het dashboard verschijnt een stinkende blauwe walm van verbrand plastic en de bediening van gas en keerkoppeling zit meteen muurvast. Enigszins paniekerig – de imposante pieren en de grote keien zijn dichtbij – probeer ik de hendel voor en achteruit te krijgen, maar geen sjoege. De motor blijft vriendelijk stationair draaien. We lopen gelukkig nog een beetje vaart, tegen de wind in, richting de steiger. Ik ren naar voren, klim op de boegspriet en spring onvervaard naar de wal. Dat gaat net goed en meteen werpt mijn vriendin mij alert een lijn toe. Jeetje, wat hebben wij een geluk dat de motorbediening hier blokkeert en niet in de haveningang tussen de betonblokken. Met deze wind. En deze stroom. Ik meld mij bij het havenkantoor, vul de gebruikelijke papierwinkel in, krijg de nodige stempels. We mogen aan de wachtsteiger blijven liggen totdat we weer vaarklaar zijn. Is er een monteur te regelen? Ja, na enig heen en weer getelefoneer van het hulpvaardige – en aantrekkelijke – meisje achter de balie, wordt mij een monteur beloofd. Hij is er al tien minuten later, bekijkt met een bedenkelijke trek op het gezicht de situatie en zegt dat hij geen tijd heeft. Niet eens mañana, maar maandag misschien. En het is pas woensdag. Vier dagen aan de wachtsteiger, zonder walstroom en op drie meter van de aanlegplaats van de veerboot naar Cadiz die elk uur met z’n paarduizend pk motor onze trossen test; geen aantrekkelijk vooruitzicht. Ik ren terug naar het aardige meisje in het havenkantoor. Is er geen andere monteur? Zij bellen en bellen, inmiddels bijna zes uur (ik denk dat alles gaat sluiten, maar dat is in Andalucië niet zo, daar sluit alles tussen 14 en 17 uur), maar er is nergens een monteur beschikbaar. Anders gezegd, er is nergens een monteur. Ik bel naar meneer Julio, de baas van Gabriël in Chipiona, ongeveer dertig kilometer westelijk, en leg het probleem uit. Hij toont begrip en onze eigen Gabriël zal de volgende ochtend komen kijken. Inderdaad, geheel onspaans, staat hij al om negen uur – ik ben net op en mijn geliefde luiert nog in het vooronder – op de romp te kloppen. Ha Gabriël! Zelden zo blij geweest om ’s ochtends een monteur te zien. Hij slingert zijn vertrouwde plastic schoudertas in de kuip en klimt aan boord. De motorluiken gaan weer open, evenals alle andere luiken en luikjes opdat hij kan vaststellen dat de morsekabel van de keerkoppeling geheel geëxplodeerd lijkt. Totaal verbrand en uit z’n omhulsel gebarsten. Bon, zegt Gabriël, die moet vervangen worden. Met veel rukken en trekken en gebruikmaking van mijn kleine betonschaar, verwijdert hij de onwillige kabel en schroeft de éénhendel bediening los met mijn inbussleutel. Bon, alles verder ok, nu bij le patron de heer Julio een kabel bestellen en deze mañana aansluiten. Gabriël vertrekt en als hij weg is blijkt de drinkwaterpomp niet meer te werken. Hè wat vervelend nou, maar gelukkig komt onze monteur morgen weer aan boord. Wij gaan lekker de wal op om Spaans te lunchen. En dat blijkt in Rota geen straf. In dit mooie oude stadje met een oud fort en elegant kasteel dat nu (gerestaureerd) gemeentehuis is, zijn de straatjes gevuld met leuke terrasjes. Rota is een aangename ontdekking, een smakelijk geluk bij een ongeluk. Hier willen we wel een paar dagen blijven. Jammer alleen dat ik bij geen enkele bank geld kan pinnen met mijn net nieuw verworven pasje. Mijn prepaid Portugese telefoon kan ik hier ook niet opladen. Gelukkig heb ik nog een Visacard en een KPN abonnement, dus afgezien van wat extra kosten niets aan de hand. Ik loop een bank binnen en vraag de bankbediende in mijn beste Spaans of hij mijn pasje kan testen. Haha, natuurlijk niet. Dan moet ik bij mijn eigen bank zijn. Later daarheen gebeld en verbazing opgeroepen aan de andere kant van de lijn; nee meneer, uw pasje is volkomen in orde evenals uw rekening. Ach, soms zit het een beetje tegen. We gaan lekker winkelen (tot 2200 uur geopend) en mijn geliefde ontdekt de duurste bikini van Andalucië. Enkele dagen later wordt die aangeschaft en dat is reden voor een heerlijke lange strandwandeling met een decadente lunchpauze in een strandtent onderweg, maar dit terzijde.

De volgende ochtend – vrijdag – meldt Gabriël zich om elf uur met een nieuwe morsekabel en een zwemtrap, die ik ook maar heb besteld bij de heer Julio, ter vervanging van ons gebroken exemplaar. We trekken de motorluiken weer open (drie stuks van ouderwets duims massief teak, ik schat 30 kilo per stuk) plus andere luiken en luikjes en aan de slag. Als na een uurtje alles klaar is blijkt bij de test dat ook de gaskabel, die er goed uitziet, muurvast zit. Dat valt even tegen. Bon, die is waarschijnlijk toch ook te heet geworden. Misschien heeft de shop op de werf een nieuwe kabel? Terwijl Gabriël gaat onderzoeken waarom de drinkwaterpomp het gisteren ineens voor gezien hield, spoed ik mij naar de werf voor een kabel, 12voet lang. Zodra ik de winkel binnenstap valt mijn oog – selectieve perceptie – op een stapeltje morsekabels, hoog op een stelling. Nee, zegt het meisje, die niet. Ze verdwijnt naar achteren, ergens in het magazijn en komt terug met een polsdikke kabel, geschikt voor een zeesleper. Ik vind dat ze de door mij aangewezen kabels, desnoods met een laddertje, van de plank moet halen en hoewel ze uiterst sceptisch is, blijkt de bovenste precies wat ik nodig heb. Twaalf inch. Goh wat een geluk! Dat vindt het meisje trouwens ook. En dat voor slechts 25 euro’s. Bij mijn terugkomst heeft Gabriël inmiddels de bedrading van de drinkwaterpomp – corrosion monsieur, toujours corrosion – deels vernieuwd, maar zonder resultaat, hoewel de zekering prima in orde is. Dan eerst maar beide morsekabels aansluiten en testen. Ja hoor, na een uurtje kunnen we weer voor- en achteruit. Nu nog uitvinden waarom de drinkwaterpomp niet werkt. Gabriël diept een paar electriciteitsdraden op uit z’n plastic tas en knoopt die aan elkaar om daarmee te waterpomp te verbinden en dat werkt. Bon, ergens tussen de zekering en de pomp hebben we een storing, dus. Het zoeken begint en ineens slaakt hij een kreet van opluchting; ah! Het probleem monsieur. Met het uittrekken van de morsekabels hebben we hier, in dit duistere schier onbereikbare hoekje een aantal draden losgetrokken. Weet u waarvan die zijn? Nou, ik denk ook van de stuurboord kajuitverlichting, want daar hadden we gisteren ineens geen licht meer. En verder? Geen idee. Bon zegt Gabriël, ik schroef ze allemaal weer vast en dan zien we wel of alles werkt aan boord. Zo gezegd zo gedaan, met mijn fittingschroevendraaiertje kan hij er precies bij. Check. De waterpomp werkt weer, licht aan stuurboord ook. Of ik nu even alles wil controleren, alle aansluitingen, schakelaars, lichtknopjes, enfin alles dus. Als alles in orde lijkt, wordt de heer Julio gebeld om de rekening op te maken. (Achteraf blijkt dat de klok niet meer werkt en dat de schakelaar van het stoomlicht nu het toplicht bedient, terwijl het stoomlicht geen licht meer geeft. Enfin, dat maken we later wel in orde). De rekening valt een beetje tegen, maar na enige telefonische uitleg, waarbij Gabriël op een kladje de bedragen optelt, kan ik er vrede mee hebben en indien ik cash betaal kan er ook nog iets vanaf. Wel merk ik op dat de uit Korea afkomstige morsekabel van Julio, 10 voet lang, vier euro duurder is dan het door mij aangeschafte Italiaanse exemplaar van 12 voet. Maar, het positieve gevoel overheerst, want we kunnen weer varen, om te beginnen naar de ons toegewezen ligplaats op G25. Eerst Gabriël bedanken en uitwuiven en daarna hebben we wel een heerlijke lunch verdiend bij het ons inmiddels vertrouwde tentje op het kasteelplein (Bar La Concha, een aanrader), waar je voor zo’n 25 euro met z’n tweeën een tafel vol tapas scoort, inclusief wijn. We besluiten de boot te verleggen na de siësta. Tegen een uur of zeven gaan we na twee dagen wachten de wachtsteiger verlaten. Ik start de motor, we gooien de landvasten los – behalve de achterlijn – en op de boegschroef draai ik langzaam weg van de steiger. Totdat er een blauwe walm verschijnt en de hendel vastzit. Dit fenomeen ken ik inmiddels en gelukkig – wat hebben we toch steeds geluk! – zit de achterlijn nog op de wal dus drijven we niet op de keien en kunnen we de boot terugbrengen in de oorspronkelijke positie, langs de wachtsteiger, drie meter voor de aanlegplaats van de veerboot. Vrijdagavond. Enigszins narrig bel ik de heer Julio en leg uit in AngloSpaans dat de nieuwe bedieningskabel van de keerkoppeling geheel verbrand is. Hij beweert, ook enigszins narrig, dat dit onmogelijk is en dat er bovendien in het weekend niet wordt gewerkt. Nee, Gabriël is niet bereikbaar. Ik moet maandagochtend maar opbellen naar de winkel. Plotsklaps ben ik geen leuke klant meer, maar een lastige Hollander. Enfin, we zijn weer niet op de keien terechtgekomen, en Rota is een leuk plaatsje. Ik ga naar het meisje van het havenkantoor en vraag of deze haven niet een motorboot heeft die mij naar de ligplaats G25 kan slepen. Nee, zo’n service hebben we niet. Hoewel je overal dikke rubberboten met nog dikkere buitenboordmotoren ziet rondraggen. Maar, misschien is er morgenochtend iets te regelen, om een uur of elf, dan kan zij een mannetje bellen. Dat kost natuurlijk wel geld. Oké, dat zien we morgen dan wel weer, nu eerst maar weer eens lekker tapas eten bij La Concha op het kerkplein. Alweer blijken we geluk te hebben, want voor het terras is een arena uitgezet met dik zand en een groot podium. We veroveren een tafeltje en zitten eerste rang bij een unieke voorstelling waarbij een trotse ruiter zijn paard laat dansen teneinde een verleidelijke en erotisch bewegende dame het hof te maken. Folklore, maar waanzinnig boeiend, op de meeslepende tonen van flamenco muziek. Goed dat we wat problemen hebben met de boot, anders hadden we dit toch maar mooi gemist.

Op zaterdagochtend worden we vroeg – nou ja, wat heet vroeg, het is acht uur, maar dat is vroeg als je ’s avonds om tien uur pas gaat eten – gewekt door veel luide mannenstemmen. Het blijkt dat het rode kruis een oefening voorbereid met een zestal grote rubberboten die worden volgetankt. Misschien kunnen zij ons naar de ligplaats G25 slepen, oppert mijn geliefde. Het lijkt me dat de mannen wel iets anders aan hun hoofd hebben, ze sjouwen met duikflessen en zakken vol spullen en zien er uit alsof ze op expeditie gaan naar de Bermuda driehoek. Maar zij heeft gelijk, nee heb je, ja kun je krijgen. Ik waag mijn kans en hoewel de eerste man in knorrig Spaans afwijzende geluiden maakt, komt er een vent bij – een kerel zeg maar – met een baard en een paardenstaart die Engels spreekt en na enig heen en weer gepraat op een rubberboot wijst en zegt dat hij ons met die boot naar G25 wil slepen. Jee, wat een geluk hebben wij. Gauw een lijn aangereikt en de trossen losgegooid. Daar gaan we, om de pieren van het havenkantoor heen, tegen de (nog steeds) straffe wind in richting G25. Als we er bijna zijn en de rubberboot bekneld dreigt te raken tussen mijn schip en de steigers, wordt de sleeplijn losgegooid en drijven we langzaam voorwaarts richting de box waar we in moeten. Helaas, we halen het net niet. De wind pakt onze boeg. Langzaam beginnen we achteruit te drijven. Er valt niet veel te sturen en onze Noorderzon (zo heet dit trouwe schip) besluit zich met de kont in te dringen in een box waarin reeds een Engels jacht ligt, oranje van kleur (de kleur die nog steeds een beetje op de schuurlijst van de Noorderzon zit). Ik probeer af te houwen en gewekt door mijn gekreun, denk ik, komt de slaperige eigenaar van het oranje jacht aan dek en helpt mee af duwen. Het is een stevige, of liever gezegd dikkige man in een overmaatse onderbroek en hij beantwoordt mijn excuses met een onwillige grimas. Samen duwen we mijn boot tegen de zijsteiger die een zwarte rubber stootrand heeft, van dat zwart dat je bijna niet meer van de romp krijgt. Inmiddels hebben de rodekruis mannen weer een lijn vastgemaakt en wordt ik van lagerwal getrokken richting G25. Deze keer varen ze helemaal de box in en weten op het nippertje vlak voor de neus van de Noorderzon er nog tussenuit te spuiten. Ondertussen staan er vele handen op de pantalon (= steiger) om landvasten aan te pakken en in een mum van tijd liggen we mooi op G25, met water en walstroom. Tijd om ons een weekendje te amuseren. Weetjewat? We gaan met de veerboot, die we zó vaak achter ons hebben zien komen en gaan, naar Cadiz. Het is een leuke kleine oversteek van nog geen drie kwartier, lang genoeg overigens voor enige vrouwelijke passagiers om zeeziek te worden, en we hebben weer geluk. Helicopters en straaljagers scheren over ons heen. Overal marineschepen en plezierboten van klein tot groot. Vlaggetjes, toeters en bellen. Wat zien wij? Tegelijk met de veerboot wordt een majestueuze viermaster binnengesleept, het opleidingsschip van de Spaanse marine. Met de Spaanse marinierskapel op de kade wordt er afgemeerd en wij zijn precies op tijd om dit allemaal mee te maken. Ja, je moet een beetje geluk hebben. Na deze ceremonie gaan we Cadiz bekijken. Het is een oude monumentale stad, voornamelijk gebouwd in de 18e eeuw toen het een bijzonder rijke haven was omdat Cadiz het alleenrecht had van de handel op (Zuid) Amerika. Maar de oorsprong is veel ouder. Vanwege de strategische ligging op een vooruitstekende rotspunt waren de Phoeniciërs hier al en later bouwden de Moren hier natuurlijk hun gebruikelijk fortificaties, waarvan er nog vele langs de kust aanwezig zijn. De hoge zeeweringen en stadswallen zijn imposant. Maar spannender zijn de nauwe straatjes die onveranderlijk uitkomen op een plein met een bezienswaardige kerk of kathedraal. Cadiz is heel erg Andalucië en doet denken aan Sevilla. Een interessant dagje dus. Na terugkeer gaan we nog even een hapje eten bij La Concha en – ja hoor alweer geluk – daar blijkt op het grote plein een muzikaal festijn te zijn, met diverse orkesten en een (niet zo heel goede) operazanger die tevens klassieke Spaanse meezingers ten gehore brengt. Al met al een mooie zaterdag, met goede herinneringen aan het rode kruis. Op zondag valt er in deze streken niet veel te beleven, dus we slapen uit en daarna ga ik het ontbijt verzorgen. Helaas, de gasfles blijkt leeg. Dus geen gebakken eieren met Iberische ham. Op zich is een lege gasfles niet zo hinderlijk, ware het niet dat in alle landen de gasflessen een andere aansluiting met drukregelaar hebben en dat je bovendien de lege Portugese fles niet kunt inleveren bij aankoop van een volle Spaanse. Goed, ik naar het havenkantoor en begrijp van het lieve meisje dat er in het nieuwe deel van de stad een groot pompstation is met gaslevering. Daar naar toe dus, zij zullen ongetwijfeld weten hoe ik aan een Spaanse drukregelaar kom. Half uurtje lopen. Ja ze hebben gas, honderden flessen butaan, maar ik wil propaan en dat wordt alleen bezorgd door een zekere Emilio. Na enige spraakverwarring schrijft de mevrouw achter de kassa een en ander op een briefje en ik begrijp dat Emilio de volgende ochtend een fles komt brengen, in de haven, op pantalon G25.(Steiger heet inderdaad pantalon). Mooi. En de drukregelaar? Ja, die kan ik alleen kopen bij een Ferretaria en die zijn pas morgen weer open. Goed, ik wandel weer terug, verdwaal een beetje en vindt bij toeval een internetcafé, die in Rota niet dik gezaaid zijn. Daar kunnen we vanavond eindelijk eens de email ophalen. Als ik terugkom heeft mijn vriendin – die van beroep kunstschilder is – weer een paar parmantige vissersboten vereeuwigd. Zij verveelt zich geen moment en vindt het helemaal niet erg dat Murphy’s law ons leven bepaalt.

Maandagochtend om negen uur bel ik de winkel van Julio. De telefoon gaat over op fax. Ik bel zijn mobiele nummer, geen antwoord, dus spreek ik een boodschap in. Wanneer komt Gabriël? Om halftien belt meneer Julio mij op en ik krijg Gabriël aan de telefoon. Ja, hij heeft zijn patron uitgelegd dat het wel degelijk mogelijk is dat een morsekabel, die er inderdaad niet is voor de elektriciteit, kan doorbranden. Hij zegt dat hij eens goed heeft nagedacht en dat het een kwestie is van massa, of liever gezegd, géén massa. Hij heeft al een nieuwe bedieningskabel geregeld en kan rond elf uur bij mij aan boord zijn. Ondertussen let ik op de deur die toegang geeft tot onze steiger om te zien of Emilio er al aan komt met de propaangasfles. Maar de enige die komt is Gabriël, rond elf uur, zoals afgesproken. Goedemorgen Gabriël! Hij gooit zijn plastic gereedschaptas in de kuip en toont trots een nieuwe morsekabel, dit keer van Amerikaanse makelij en in de kleur rood. Voorts heeft hij een rol zwaar geïsoleerd dik koperdraad bij zich, waarmee hij het hele massaprobleem gaat oplossen door de motorfundatie van bakboord naar stuurboord te verbinden. Eigenlijk had dat meteen moeten gebeuren, verklaart hij met een schuldig gezicht. Hij had al gezien dat de oorspronkelijke massakabel er slecht aan toe is. Corrosion monsieur, dan is er geen geleiding meer. Oui monsieur, ik zag dat de voltmeter veel te veel uitsloeg als de boegschroef werd gebruikt. Veel te veel. En te weinig power ook. Ik dacht dat het misschien aangroei was. Hij legt met illustratieve handgebaren uit hoe de holte van de boegschroef vol gegroeid kan zijn met schelpdieren, pokken, zeewier en ander ongerief. Jaja. Ik had hem kunnen vertellen dat het onderwaterschip – inclusief boegschroef – nog geen half jaar geleden in de anti fouling is gezet. Dat zeg ik hem. Ah! Zie je wel, dan is het toch een kwestie van massa. Daarom heeft hij deze rol draad meegebracht. Enfin, we trekken alle luiken samen weer open en hij gaat aan de slag, waarbij hij nu en dan Bon mompelt en een smerig zwart sigaretje opsteekt. Heel zorgvuldig soldeert hij met een gasflesje (!) de verbindingen, opdat corrosion geen kans meer krijgt. Het resultaat mag er zijn; nog nimmer draaide de boegschroef met zoveel power, zonder dat de voltmeter een tik krijgt. We kunnen weer gas geven, voor- en achteruit en als konijn uit de hoge hoed komt Gabriël met de boodschap dat dit allemaal garantie is. Nou zeg, fantastisch, dat is netjes van meneer Julio (hoewel ook wel enigszins terecht). Ja, zijn patron is een goeie kerel, vindt Gabriël. Ik geef hem een leuke tip, beloof dat ik in Chipiona een biertje met hem kom drinken als we daar (ooit) weer aanleggen en hoop voor hem dat hij de financiering kan rond krijgen om mijn boot te zijner tijd te kopen. Ja, dat hoopt hij ook, want hij heeft zelden zo’n goed en mooi schip gezien. Hartelijk nemen we afscheid. En hoe gek het ook klinkt, de volgende dagen missen we hem een beetje…

’s Middags loop ik weer dat hele eind naar het pompstation. Onderweg vind ik, met de hulp van twee oude mannen, een winkel waar ze álles verkopen, dus ook een drukregelaar voor Spaanse gasflessen. Met deze nieuw verworven regelaar als bewijsstuk roep ik de mevrouw in het pompstation ter verantwoording. Waar is Emilio met mijn propaanfles gebleven? Zij begint in rap Spaans aan een lang verhaal, waaruit ik opmaak dat ik haar niet goed heb begrepen. Het is de bedoeling dat ik Emilio zèlf opbel, want hij rijdt rond met zijn vrachtwagentje gevuld met gasflessen. Dus ik bel Emilio mobiel. Een moeizame conversatie in mijn beste Spaans. Ik maak er uit op dat hij ’s ochtends wel degelijk op de steiger heeft gestaan met een gasfles. De verkeerde steiger denk ik. Enfin, geen probleem señor, Emilio komt er aan om een uur of drie. Omdat ik hem niet wil missen zit ik om drie uur al buiten de poort om hem op te vangen. Om vier uur zit ik er nog en het is behoorlijk warm. Weer bellen. Ah, jaja, hij weet het, hij is het niet vergeten, maar zijn vrachtwagentje heeft panne. Het wordt zeven uur, denkt hij. Enfin, lang verhaal kort, om acht uur is het wagentje voor de poort, drukt Emilio mij de hand als een oude vriend die hij lang niet heeft gezien, zwaait een gasfles op zijn nek en brengt die helemaal aan boord. Wat een service. We kunnen weer warm douchen en de afwas doen…

Zo’n zeilvakantie is mooi. Mr. Murphy, kennelijk onder de indruk van ons vrolijke humeur en hardnekkig doorzettingsvermogen, gooit de handdoek in de ring. Misschien is hij met Emilio meegegaan, want aan boord hebben we verder geen last van hem. De reis verloopt als een zacht zeewindje. We ankeren dat het een lust is, zwemmen en roepen dat we nu zo’n prettige zwemtrap hebben. Mijn geliefde heeft inmiddels twaalf olieverf schilderijen gemaakt, een paar pastels, kleine aquarellen en vele leuke schetsjes. Zij heeft goede herinneringen aan Mr. Murphy, want door zijn toedoen lagen we langer in leuke haventjes dan de kapitein gepland had…

Zomer 2007

Christian

Flaptekst van De Carrière en de dood.

Op maandagmorgen om negen uur wordt Markus Michielsen, algemeen directeur van Bloemendal & Michielsen, Styling en Design Company, dood aangetroffen in zijn kantoor, ruggelings op zijn designbank, alsof hij daar door een reuzenhand is neergesmeten.
Dronkenschap is de unanieme vaststelling van de rechercheurs. Een zuippartij gevolgd door een hartaanval. Zoiets komt voor. De lege whiskyfles op het tapijt en de vele dubbelgevouwen bierblikjes vormen trouwens een duidelijke aanwijzing, evenals de omgevallen bureaustoel en de op de grond gevallen asbak met rondom verspreid sigaretten- en sigarenpeuken. De eerste verdachte is zijn compagnon, Willem Bloemendal niet bepaald een helder licht, met een moeilijk verleden en een innige vriendschap met koning alcohol. Maar wat is de rol van Liza van der Linden, de welgevormde secretaresse van het onfortuinlijke zakenduo? En wat staat er in het testament van de vrouw van Michielsen, die overigens hele goede contacten had met Willem. Heeft de ex van Willem er misschien ook wat mee te maken? Allemaal raadsels die via een ingenieus web door dit heerlijk vlotte en humoristische verhaal zijn geweven.
Christian Oerlemans laat met dit boek zien dat hij zich als schrijver steeds meer heeft bekwaamd in de kunst van de satire en de humoristische schets. Niet verwonderlijk, zo”n geoefende hand, voor deze oud-reclametekstschrijver, die onder andere de inmiddels gevleugelde kreet “Even Apeldoorn bellen” heeft bedacht.

Mijn eigen aforismen

Hieronder een paar van mijn toevallige notities…

Je wordt niet groter door op andermans tenen te gaan staan.

Je handen wijzen makkelijker van je af dan naar je toe.

Hoewel je hersens vaak maar door malen, worden je gedachten er niet fijner van.

De mooiste overwinningen behaal je op jezelf.

Het Denken is lastig, want het bemoeit zich overal mee.

Als leven een sport is, ben je zelf je belangrijkste tegenstander.

Paus op de wc: heilige stoelgang.

Rijkman Groenink: Zakken vullen met enige woestheid.

De morgenstond heeft soms stront in de mond.

In een ziekenhuis is positief niet positief.

Hoe mooier we praten, hoe minder we zeggen.

Je kunt geen leiding geven als je zelf de weg kwijt bent.

Als je naar jezelf kijkt zoals je naar anderen kijkt, kun je nog wel eens raar opkijken.

 

Taalachterstand!

In veertig jaar is er geen donder gedaan aan taalachterstand.
Ik kwam een artikel tegen van mijzelf, geschreven in maart 1966. Ik schreef het naar aanleiding van een gepubliceerd onderzoek in het Algemeen Dagblad van februari 1966. Bij de Rotterdamse politie werden de sollicitanten getest op kennis van de Nederlandse taal. Van de 560 gegadigden vielen er direct 145 af, omdat ze nog niet eens een behoorlijke Nederlandse brief konden schrijven. De overigen moesten een simpel proefwerkje maken. Een sollicitant wilde zijn pozietzi verbeteren, een ander wilde graag zufur worden. Een 25 jarige jongeman met 6 jaar Marinedienst(!) viel op met een 1 voor zijn invuloefening Nederlandse woorden, een 4 voor zijn opstel en en een 3 voor taalgebruik. De spreekwoordenkennis bleek nauwelijks een test waard. Er was geen kennis. Men kan niet weten hoe een koe “verstand heeft” of, “een kalf uit de sloot haalt”. Dit soort – wel grappige, maar ook treurig stemmende – onzin. Dit was veertig jaar geleden. Als oorzaken werden vijf punten genoemd door experts – hotemetoten in goed Nederlands.

1. Te weinig aandacht voor taal onderricht op school. Geen land in Europa besteedt zo weinig lesuren aan de eigen taal…
2. De onderwijzers zijn niet meer van dezelfde kwaliteit als “voor de oorlog”. Er is meer behoefte aan onderwijzend personeel, waardoor de selectie minder streng is en het peil van leerlingen op de Kweekschool (= Pedagogische Academie) steeds lager komt te liggen…
3. De jeugd kent geen “taaltucht” meer. Niet verwonderlijk gezien het slechte voorbeeld van volwassenen. (Hij hep, hun hebben…op televisie en radio).
4. Een toenemend aantal scholieren uit de “eenvoudiger milieus” (sic) lijdt van huis uit aan taalarmoede…
5. Maatschappelijke veranderingen krijgen steeds meer vat op de schooljeugd…

Mijn vraag: wat is er vanderd? Er was toentertijd nog geen sprake van allochtoon of autochtoon, zwarte en witte scholen enz. Taalachterstand, taalarmoede, het zijn nu actuele onderwerpen. Actueel? Het wordt tijd dat onderwijzers en andere leerkrachten weer eens met de lat op de vingers slaan als leerlingen hun moedertaal verkrachten (nou ja, moeder… soms stiefmoeder dus).

Flaptekst van Het Slechte Pad

Bolder is een jongen die meent slecht te moeten zijn, omdat zijn ouders fout waren in de oorlog. Hij heeft geen keus, slecht zijn is zijn lot.
Nadat zijn vader zelfmoord heeft gepleegd, ontvlucht hij het benauwde bange leven met zijn lijdzame moeder.
Op weg naar het Slechte Pad ontmoet hij zijn idool Gerard, een sluwe Rotterdamse straatjongen die in de naoorlogse puinhopen van Rotterdam leerde hoe je moet profiteren van andermans ongeluk. Gerard heeft zich, mede door zijn huwelijk met een rijke jonge oorlogsweduwe, opgewerkt tot ogenschijnlijk gerespecteerd zakenman. Hij doet duistere zaken in juwelen en antiek en kiest Harry, een willig slachtoffer, als hulp en later ook als bedgenoot. Bolder adoreert Gerard als voorbeeld, vriend en vaderfiguur, maar ziet hem gaandeweg ten onder gaan aan eigen waan en angstpsychoses: zijn idool blijkt een gestoorde gek die bovendien zijn vrouw molesteert. Bolder weet zich los te maken uit de magische greep van Gerard waardoor hij terecht komt in de armen van diens vrouw. Hij, de jongen die man wordt, zij de oudere vrouw die nooit een meisje mocht zijn. Het verhaal ontwikkelt zich dan naar een dodelijke climax, waarbij Bolder in een gruwelijke catharsis zijn verleden weet te vermoorden en daarmee tegelijk afrekent met zijn laffe vader die voor zijn kinderogen zelfmoord pleegde. Een roman met thriller elementen, waarin de jaren vijftig en zestig in Amsterdam tevens boeiend tot leven komen.

Ons Zorgstelsel


Wratje weghalen; 173 Euro.

Ik mag hopen dat de wrat weg blijft, want ik heb meer last van de rekening dan van het groeiseltje.

Omdat het ding zich niet met wrattentinctuur en andere huismiddelen liet verwijderen, belde ik de huidarts. Het is tenslotte een huidprobleem en bovendien zit deze dokter bij mij in de buurt. Zodoende verscheen ik op zijn spreekuur in een kamertje in een – noem het maar – dorpshuis. Eenvoudig, sober, maar functioneel. De arts had niet veel werk aan mij, even de fles met vloeibare stikstof ter hand genomen, pfffft hup klaar. Afgezien van de tijdbesteding in de wachtkamer waar ik enige beduimelde populaire bladen van vorig jaar kon doornemen, duurde de behandeling niet langer dan het koken van een eitje. En voor de dokter was het ook een eitje, dit had de eerste de beste assistent derde klas met de linkerhand kunnen doen.

Maar, toen kwam de rekening, van het ziekenhuis waar deze arts zijn administratie heeft ondergebracht. Dit schijnt sinds 1 januari 2005 zo te moeten heb ik inmiddels begrepen, in opdracht van het Ministerie van VWS. Ik citeer: ’de kosten worden niet meer per verrichting in rekening gebracht maar de totale behandeling (veelal bestaande uit verschillende verrichtingen) wordt in een keer gefactureerd door middel van een DBC: Diagnose Behandeling Combinatie’.

De rekening bedroeg ¤ 173,08. Opgebouwd uit maar liefst ácht posten, waarbij de post ’dermatologie’- mijn huidarts dus- ruim De online casino’s, die hoeven slechts te brainstormen over scary beste casino info acties, [. 50 euro was. De overige posten waren Ziekenhuisdeel (ruim 80 euro), verrekentoeslag DBC (wat dit ook moge zijn, 27 euro) plus voorts de honoraria Algemene Chirurgie, Radiologie, Nucleaire (welja) Geneeskunde, Klinisch Chemisch lab en Pathologie.

Allemaal voor één wratje. Geen chirurg gezien, ook geen radioloog, patholoog of laborant, laat staan een nucleair specialist.

Ik pakte de telefoon en belde de debiteurenadministratie op het onder de optelsom vermelde nummer. Een dame met zwaar Surinaams accent kon mij slechts vertellen dat de Minister het zo wilde en dat ik voor meer informatie terecht kon bij het CTG. CTG? Ja, dit heet officieel nog CTG-Zaio, ofwel College Tarieven Gezondheidszorg -Zorgautoriteit in oprichting… Ik had nog nooit van deze autoriteit in oprichting gehoord, eerlijk niet en ik volg toch echt het nieuws wel.

Goed, de mevrouw met het overzeese accent kon niet uitleggen wat de radioloog en de nucleair specialist ongezien voor mij gedaan hadden, dus werd ik doorgeprikt naar een dame met een helder stemmetje, die het helemaal met mij eens was en het ook betreurde dat de verwijdering van een wrat zo’n uitgebreide nota met zich mee bracht, maar helaas meneer… het Ministerie heeft het zo bedacht. Wij van de Zorg staan machteloos, aan alles hangt tegenwoordig een DBC code (onthoud deze lettercombinatie), die is vastgesteld door het CTG. Als u meer wilt weten, kunt u informatie vinden op de website. Van het ziekenhuis? Neehhh… van het CTG in oprichting natuurlijk.

Ik kan u zeggen dat ik mij na dit telefoongesprek nog meer grote zorgen maak over wat mij – en ons allen – in het nieuwe zorgstelsel te wachten staat Je kunt in ieder geval maar beter geen wratjes hebben.

2009:

Inmiddels ide ZAio geworden tot Nederlandse Zorg Autoriteit. Met een website. Ik heb uiteraard getracht inzicht te krijgen in de DBC. Maar het blijft een duister verhaal.

Het schijnt dat de ’ondersteuners’ in de medische wereld er echter goed aan verdienen, ik las dat sommige ondersteuners vorig jaar inkomens haalden van 4 ton met meer werkweken dan menselijk voor mogelijk wordt gehouden. Administratief dus. Ik weet er weinig van, maar verwijs naar een artikel in Medisch Contact van 6 januari. De kop luidt:

Onrust over hoogte inkomens ondersteuners

Lautje

Valentijn zat afwezig naar zijn beeldscherm te staren. Er waren geen nieuwe berichten in zijn inbox, behalve de bekende spam die elke dag meer werd, ondanks de spamfilters die hij fanatiek probeerde actief te maken maar die regelmatig het hele sy

teststarter

steem in de war schopten. Dan kreeg hij weer het gevreesde blauwe scherm. Hierover zat hij, enigszins warrig, een beetje na te denken toen de telefoon op zijn werktafel begon te jengelen. Hij schrok er van, alsof hij een boze boodschap voorvoelde, hoewel de tijd al lang voorbij was dat hij in zijn dagelijks leven ontwrichtende telefoontjes kreeg. Hij keek op zijn horloge, het was even over elf, beneden hoorde hij Ingrid in de keuken bezig, gerammel van pannen. De gewone ochtendgeluiden. Naast zich hoorde hij tegen het raam de regen tikken. Het scheen tegenwoordig altijd te regenen.

” Jah..met Van Wierden…”

” Hallooh…” klonk een jonge vrouwenstem. ” Je spreekt met Laura?”

De opgewekte stem eindigde met een boogje omhoog, naar een afwachtend vraagteken.

Valentijn keek in zijn beeldscherm alsof daar het antwoord lag. Laura?

” Je weet het niet meer hè?”

Haar stem klonk vrolijk, een beetje lacherig.

Het lag niet in zijn aard om toe te geven dat hij iets niet wist. Zijn lange en vaak heftige twistgesprekken met Ingrid gingen altijd over dit onderwerp. Alsof hij iets niet wist! Hij had een geheugen als een ijzeren pot, zoals men zei.

” Laura!” klonk het nu, wat opdringeriger uit de hoorn. ” Ik heb bij je gewerkt.”

Ah…daar was een aanknopingspunt. Laura had bij hem gewerkt. Valentijn groef haastig in zijn geheugen maar kwam de naam nergens tegen. Verdorie, wanneer zou dat geweest zijn? Op het laatst werkten er bij hem op de zaak meer dan honderd mensen, daar zou best een Laura bij gezeten kunnen hebben.

” De order administratie…Weetjewel, databeheer?”

Hij kreeg het gevoel in een quiz verzeild te zijn geraakt, waarbij telkens een puntje van het antwoord werd onthuld. De order administratie dus, databeheer. Sja dat was een doorgangshuis geweest…

” Ze noemden me Lautje!” riep ze nu. Het klonk alsof ze beledigd was dat hij niet meteen enthousiast de telefoon omarmd had.

“Ja”, zei hij. “Láutje…ik weet het weer.”

Maar hij wist het verdikke niet en werd er zenuwachtig van. Het was toch geen naam die veel voorkwam. Tegelijk realiseerde hij zich dat hij zelfs tijdens zijn werkzame tijd in het bedrijf nauwelijks de namen van de mensen kon onthouden. Namen zeiden hem niets, zolang er geen confronterende ontmoeting had plaatsgevonden, een persoonlijk gesprek waarbij de naam een gezicht kreeg dat zich met plooien en rimpels en lippen en tanden en goed gekapte of slordig vallende haren of helemaal geen haren in zijn geheugen vast zette. Hoofden, gezichten, ja zelfs neuzen of oren kon hij onthouden. Namen niet. Hoe zag Lautje eruit, dat was de vraag.

” Humum…” mompelde hij, “dat is lang geleden… uh Laura.”

” Ja hè!” bevestigde zij gretig. ” Ik vond je toevallig in de gouden gids.”

” Ah!” Alsof dit alles verklaarde.

” Je bent nu consultant zag ik, nog steeds zo actief hè, net als vroeger.”

” Ja,ja.” Hij zakte zelfvoldaan achterover. Haar positieve kwalificatie deed hem goed, lang niet zoiets gehoord, zeker niet van Ingrid.

” En ik ben op zoek naar een baan”, vervolgde ze, ” en toen dacht ik Valentijn van Wierden kan vast iets voor mij doen. Nou?”

Valentijn keek weer naar zijn beeldscherm waarop net een spam mailing was binnengekomen over een erectiebevorderend middel genaamd Cialis. Het deed hem goed dat ze zijn naam zo voluit uitsprak, met bewondering en respect.

” Natuurlijk, natuurlijk…” mompelde hij.

” Mag ik een afspraak met je maken?”

Haar stem boog omlaag en klonk ingehouden hees ineens, vleiend, verleidend als de stemmen van die sexy nulnegenhonderd meiden die “s avonds laat , als Ingrid al lag te snurken, op de televisie hun lichaam aanboden.

” Een afspraak?” Hij kon de verwarring in zijn stem niet verbloemen, evenmin als het verlangen. Zij merkte het en ging er direct op in.

” Ja, dan kunnen we gezellig bijpraten over vroeger…”

Valentijn voelde een lichte rilling tussen zijn schouderbladen. Bijpraten over vroeger, het klonk alsof zij samen een geheim deelden. Wie was Laura? Nooit had hij iets met een personeelslid gehad, nou ja, niet verder dan een knuffel of een hand op een prettig voelend plekje, tijdens hun jaarlijkse bedrijfsfeest, dan werd iedereen met een paar glazen op al gauw wat intiemer in de omgang. Nee, normaal gesproken was het; afblijven! Standing instruction: nooit iets beginnen met je personeel. Daar had hij zich aan gehouden, hoewel sommige leuke meiden zeer openlijk lieten blijken wel in te zijn voor een avontuurtje met de baas. Levensgevaarlijk. Het was een belangrijk onderdeel van zijn strijdend beleid geweest om niet aan dit soort verleidingen toe te geven. De baas hoorde boven alle emoties te staan, als een goede priester die zijn kudde lief heeft maar zijn handen thuis houdt. Het Goede Voorbeeld. Hoewel Valentijn niet godsdienstig was opgevoed, hechtte hij sterk aan dit soort waarden, aan fatsoensnormen die het leven duidelijk en begrijpelijk maken. Not done, was een van zijn geliefde standaarduitdrukkingen. Nee, néé, dat is not done. Helaas dachten anderen er vaak anders over en dat had hem uiteindelijk de kop gekost.

” Waar zullen we afspreken?” fleemde Laura in zijn oor.

” Uh…sja, zeg jij het maar…” Hij had geen idee. Waar ging je heen met een vroeger personeelslid, een meisje met een heldere stem, nou ja, vrouw inmiddels natuurlijk want hij was al weer meer dan tien jaar weg. Lunchen, ergens. In de stad? Of misschien buiten, een leuk restaurantje, Ouderkerk zou kunnen hoewel daar veel mensen uit zijn vak kwamen. Valentijn zuchtte en zag weer een spammetje binnenkomen. Dingding zei z”n computer. Verdomme, hij moest die spamblockers maar weer eens opnieuw installeren.

” Nou, jij weet meer gelegenheden dan ik, wed ik!” Ze lachte uitdagend.

Hij moest zich laten gelden, man van de wereld. Bijna tien jaar was hij al niet meer in gelegenheden geweest, als je tenminste de Gouden Haan niet meetelde. Eetcafé, vijfhonderd meter bij hun huis vandaan. Elke donderdag, want Ingrid wilde één dag in de week niet koken. Ja, ‘s zondags gingen ze af en toe naar de chinees in het dorp, hij haatte dat want dan mistte hij alle sport op de televisie. Ingrid besliste dit echter, met een zeker leedvermaak dacht hij wel eens. Dan besloot ze ineens om een uur of zes dat ze naar de chinees gingen, verdomme. Waarom, waarom? Waarom kon het dan niet gewoon een boterhammetje zijn met een gebakken eitje of zoiets. Als ze geen zin had om in de keuken te staan… Nee, vanavond heb ik even geen zin om in de keuken te staan. Toevallig werd er dan Ajax – Feyenoord gespeeld, dat wist ze, pest wijf. Nou, dan zie je voor een keer maar eens geen groen veldje. Dat zei ze dan, pest wijf.

Maar nou had hij ineens Laura aan de telefoon. Laura?

Hij grinnikte in zichzelf. Nee, met een leuke meid als Laura ging je natuurlijk niet naar de chinees.

” Es kijken” zei hij. ” Er is een bekende tent hier vlakbij, aan het water, mooi uitzicht en verrekte goeie keuken. Als we daar eens gingen lunchen?”

” Lunchen?” Een aarzeling aan de andere kant.

” Ik heb werk overdag. Kan het niet “s avonds? Ik dacht, ergens een borrel ofzo…”

Een borrel ofzo!

Valentijn ging rechtop zitten. Verdikke zeg, hoe lang was hij al niet in een kroeg geweest. Wáár, waar was het leuk?

Alsof ze zijn tamelijke paniekerige gedachtegang door de telefoonlijn glashelder binnen kreeg, kwam ze kordaat met de oplossing.

” Wat vind je van Tante Dree? Dat is niet ver bij jou vandaan, in het Gooi. Een relaxte tent, ik ben er wel eens geweest. Jij ongetwijfeld ook, je kent het vast wel.”

” Joahh…” beaamde Valentijn die nog nooit van Tante Dree had gehoord.

” Goed dan, wanneer? Donderdag, kun je dan?”

” Ummm…” zei Valentijn om tijd te rekken. Bovendien wilde hij niet de indruk wekken dat hij eigenlijk elke avond wel op stap wilde, weg uit dat huis met de sfeer van Ingrid. Ha, donderdag, dat was de niet-kookdag van Ingrid, kwam dat even goed uit!

” Sja, dat zal wel lukken. Hoe laat?”

” Ik kan er laten we zeggen om een uur of zes wel zijn, misschien iets later. Okee?”

” Okee” zei Valentijn kordaat.

” Nou leuk! Tot donderdag dan. Dag Valentijn!”

” Ja tot donderdag, leuk dat je belde, dag…uh Lau.”

Maar ze had al opgehangen.

Twee dagen lang pijnigde Valentijn van Wierden zijn hersens om te bedenken wie Lautje was. In gedachten keerde hij terug op de zaak, hij zakte “s middags achter zijn computer weg in schimmige beelden van mooie meisjes die naar hem lachten, hij droomde “s nachts weer die verschrikkelijke werkdromen waarin niets klopte en alles verkeerd liep, hij liep door de gangen die eindeloos leken, speurde op de order administratie waarvan hij bij god niet meer wist hoe die er uitzag, maar die in zijn dromen beangstigende proporties aannam en waar tientallen kleine meisjes achter computers zaten. Kleine meisjes met heldere stemmetjes die allemaal “Dag Valentijn” tegen hem riepen, terwijl hij ontzettend nodig moest piesen en ineens zomaar in zijn blote kont over de media afdeling liep, mijn god en die meisjes allemaal giechelen. Valentijn, dag Valentijn. Not done! Niet bij zijn voornaam noemen. Waar was de wc?!

Dan schrok hij overeind en moest inderdaad piesen als een rund.

Uren lag hij wakker, afwisselend bang en opgewonden. Hoe zou zij eruit zien? Hij probeerde zich te herinneren wanneer hij voor het laatst een afspraakje had gehad. Hoe lang geleden? Hij kon het zich niet voor de geest halen, zelfs de eerste afspraakjes met Ingrid kon hij niet terugvinden in zijn geheugen, terwijl dat toch zo uitstekend was, als een ijzeren pot. Was “t met Ingrid spannend geweest? Valentijn pakte er de foto albums bij en keek naar zichzelf, een wat onhandige slungelachtige keurig geklede en gekapte jonge man, net afgestudeerd econoom, geen Don Juan. Ingrid was nogal toevallig op zijn pad gekomen, hij was letterlijk op haar gevallen toen hij in zijn laatste studiejaar een keer echt dronken was geworden, tijdens het lustrum. Echt dronken dus, net als die blaaskaken die corpslid waren en samen in hun o zo belangrijke huizen woonde, waarover ze o zo belangrijke verhalen rondbazuinden. Altijd zuipen en feesten. Daar had hij geen tijd voor en trouwens ook geen geld. Hij zat op een flatje met een paar nerds, in de buitenwijk, lekker goedkoop en rustig. In vier jaar afgestudeerd, daar konden die brullende zuiplappen nog een puntje aan zuigen.

Ingrid studeerde medicijnen, tweedejaars. Een stevige blozende meid die zich geen pijn had gedaan toen hij bovenop haar viel. Hij glimlachte bij deze herinnering, hoewel hij er meer een mooi verhaal van had gemaakt dan een echte herinnering. Hoe voelde Ingrid toen? Geen idee. Toch was het de eerste keer dat hij bovenop een vrouw lag, haha, hmmm.

Valentijn bekeek Ingrid op de foto”s. Ze was met haar studie gestopt en in de verpleegstersopleiding gegaan. Dat lag haar beter. Ingrid in een gesteven wit schort, koddig kapje op haar dikke bruine haar, horloge aan het riempje hangend op haar borsten. Wat een borsten had ze. En nog trouwens, hoewel hij ze in geen jaren meer had gezien, laat staan gevoeld. Beetje boerse meid om te zien. Valentijn pakte zijn reserve leesbril en bestudeerde de foto met twee leesbrillen op z”n neus. Zij keek ferm in de lens, grote donkere ogen, strakke mond met nogal dunne lippen zag hij nu. Toch eens op letten als hij tegenover haar aan tafel zat, was hem nooit zo opgevallen eigenlijk.

Was hij verliefd geweest? Valentijn probeerde zich die beginperiode te herinneren, een onsamenhangende reeks beelden, vage herkenningen van opwinding, van verwachting. Hij wist dat hij verdomd zijn best had gedaan voor Ingrid, omdat hij het toen min of meer als de enige en ultieme kans in zijn leven beschouwde. De eerste meid waarmee hij iets had, misschien ook wel omdat hij toen dronken was en de lef had gehad om haar pardoes te zoenen, vol op haar lippen, die toen misschien niet dun waren geweest. Hij keek nog eens naar de foto”s. Ernstige gezichten. Toch hadden ze ook gelachen, in het begin. Ingrid… Ze was in zijn leven gekomen alsof ze er eigenlijk altijd was geweest, alsof het zo voorzien was, onverbiddelijk samengebracht door een hogere macht. Valentijn en Ingrid, en later vooral Ingrid en Valentijn. Hij klapte het fotoalbum hardhandig dicht.

Valentijn had alweer slecht geslapen. Weer die slopende dromen over de zaak, waarvan hij nu juist de laatste paar jaar verlost was geraakt. En daar tussendoor ineens haastig onderweg, naar iets belangrijks. Een klant die kwaad was of was het Lautje? Hij moest naar een boot die hij niet mocht missen, met een auto die een wiel verloor, twee wielen, toen reed hij op een autoped. In een korte broek. Dag Valentijntje! Zo haalde hij die veerboot nooit!

Onder de douche was zijn duffe hoofd langzaam een beetje open gegaan. Hij stond voor de spiegel in de badkamer en staarde naar het lange gezicht met het natte sluike haar dat half voor zijn ogen hing, net als vroeger. Hoewel het nu dofgrijs was. Hij grijnsde en keek naar zijn gebit. Grote gave tanden, gelukkig. Hij moest die haren uit zijn neus wegknippen, voor vanavond. Uit zijn oren ook trouwens, typisch ouwe mannen haargroei. Met een natte vinger plette hij zijn wenkbrauwen, dat zag er beter uit. Toen zette hij zijn leesbril op en begon zich aandachtig te scheren.

” Vanavond eet ik niet thuis”.

Hij had er lang over nagedacht hoe hij deze boodschap zou brengen en zei het alsnog onvoorbereid eigenlijk, het ontviel hem als het ware tijdens hun gezamenlijke ochtendkoffie, waaraan Ingrid grote waarde hechtte. Samen gezellig koffie drinken, om tien uur en om half elf nog een keer.

Zijn vrouw keek niet begrijpend op. Ze had net de koektrommel geopend en naar hem opgetild om het gebruikelijk koekje te presenteren. Zo zat ze, met die koektrommel vooruit gestoken. Valentijn wist niet beter te doen dan er een Mariaatje uit te pakken.

” Dank je schat” zei hij gewoontegetrouw.

Ingrid zette de trommel neer en fronste haar bekende frons. Hij wist dat ze hem ging toespreken alsof hij een dom kind was.

” Op donderdagen eten wij allebéi niet thuis Valentijn. Ben je dat vergeten?”

De knoop zette zich vast in zijn maagstreek. Dit werd strijd, hij had het kunnen weten.

” Ik bedoel, ik eet niet thuis, maar ik eet ook niet met jou vanavond, ik heb uhhh…een bespreking.”

” Bespreking?? Meneer heeft een bespreking? Met wie dan wel als ik vragen mag. En waarover gaat het?”

” Het is zakelijk. Ik denk een nieuwe klant, heeft me gevonden in de gele gids. Wil denk ik adviezen…”

” Een nieuwe klant? Een nieuwe klant? Sinds wanneer heb jij klanten, meneer de consultant, zit de hele dag naar die stomme computer te staren alsof het leven zich daar afspeelt. Hier! – ze wees om zich heen met theatraal armgebaar, hij kende dit – hiér speelt je leven zich af. Ons leven! Jaja, een nieuwe klant. Precies op donderdagavond. Je gaat maar gewoon overdag naar je nieuwe klant, tijdens normale werktijd. En dan, moet je zo iemand dan meteen “s avonds mee uit eten nemen? Pffff, meneer gaat weer aan het werk, welja.”

” Ik sta in het telefoonboek als consultant” verdedigde Valentijn zich zwakjes. ” Dus het is niet zo gek als iemand mij belt om advies…”

” Nou bel maar terug en zeg maar dat je op donderdagavond altijd met je vrouw uit eten gaat.”

” Uit eten?” Valentijn was oprecht verbaasd. Noemde ze dat uit eten, altijd schuin aan de overkant naar het eetcafé omdat zij verdikke geen zin had om te koken.

” Ik bel het niet af ” zei hij vastberaden.

” Jij gaat niet zonder mij de deur uit vanavond.”

Valentijn dacht aan Lautje, verlangde hevig naar een zacht en lief meisje.

” Dat zullen we wel zien” zei hij. En nu moet ik als de sodemieter mijn autosleutels van mijn nachtkastje pakken, dacht hij erbij.

” Dan kom je er niet meer in” zei Ingrid, met samengeknepen lippen.

Ja, ze had dunne lippen zag hij, bijna helemaal geen lippen, niks om te zoenen. Nee, dan Lautje…

Valentijn schoof zijn koffiekopje met een demonstratief gebaar van zich af, of hij zijn vroegere leven en zijn lafheid van zich af duwde. Hij stond op en liep met krachtige pas de kamer uit.

Donderdagavond.

Om net vijf uur was Valentijn, zonder iets te zeggen, de deur uitgeslopen. Omzichtig manoeuvreerde hij zijn auto achteruit de oprit uit en toen hij op keek blikte hij recht in het gezicht van Ingrid, die achter het raam van de erker stond, haar armen gekruist voor haar boezem. Hij grijnsde, maar ze vertrok geen spier en hij moest gauw over zijn schouder achterom kijken omdat hij niet weer het paaltje bij de oprit wilde rammen. Achteruit draaiend keek hij nog een keertje naar het huis. Zij stond er nog net zo. Valentijn wuifde, zoals hij heel vroeger had gewuifd als hij naar de zaak ging. Dan wuifde ze terug, met een koninklijk handje. Nu bleef ze onbeweeglijk staan als een wassen beeld van een strenge vrouw met dunne lippen en grote tieten. Valentijn gaf een dotje gas en zuchtte van opluchting, een lange fluitende ademtocht waarvan de voorruit een beetje besloeg. Gek genoeg voelde hij zijn hart bonken en moest hij de neiging onderdrukken om zo vlug mogelijk om te keren en terug naar huis te rijden, hoewel hij tegelijkertijd zin had om rechtstreeks naar Frankrijk of Spanje of een ander ver land te rijden. Nooit meer terug, mijn god als hij dàt zou kunnen…

Op de provinciale weg herwon hij een beetje zijn eigenwaarde. Rustig maar, rustig maar Valentijn, maande hij zichzelf terwijl hij zijn rug rechtte achter het stuur van zijn Range Rover. Die auto gaf hem altijd weer dat goeie gevoel terug, dat hij iemand was, succesvol, hoog boven de weg neerkijkend op het klootjesvolk in hun opeltjes.

Valentijn, je gaat een leuke meid ontmoeten vanavond, laat de boeren maar dorsen. Hij begon te neuriën en drukte op de knop om een CD te laden. Fleetwood Mac, gouwe ouwe. Op hetzelfde moment realiseerde hij zich zorgelijk dat hij geen muziek had van deze tijd, voor een jonge meid als Lautje. Ze gingen samen misschien een stukje rijden… Neuken op de achterbank? Hij begon hardop te grinniken. Nou, dat was honderd jaar geleden! Met Ingrid, één keer gedaan, nooit weer. Haha…op een parkeerplaats langs de snelweg, zij was op van de zenuwen geweest, als de dood dat iemand iets zou zien. Verdikke dat was spannend geweest zeg! Dat zou hij nog wel eens willen meemaken… wie weet? Lautje…

Valentijn merkte dat hij een knellende erectie kreeg en schoof ongemakkelijk op en neer achter het stuur. Hij knoopte zijn broek los en graaide erin om ruimte te maken. Verdikke zeg! Hij had er zin in!

Nou, het was dan ook – es even kijken – zeg maar twintig jaar geleden dat hij voor het laatst gevreeën had. Echt erin dus, bij Ingrid. Ze had er van begin af aan nooit veel zin in gehad, altijd had hij moeten bedelen, zeuren, smeken soms. Nou vooruit dan, als je “t maar vlug doet. Hij hoorde het haar nog zeggen. Als je het maar vlug doet, verdikke. En er waren nooit kinderen van gekomen. Dat lag aan hem had de dokter gezegd, zwak zaad of iets dergelijks, te weinig kracht om dat hele eind te zwemmen naar die eitjes toe. Achteraf was hij er blij mee, kinderen zijn hinderen. Hij had het om zich heen gezien, een hoop gesodemieter, marihuana roken, zitten blijven, niet studeren… zeker niet in vier jaar afstuderen, zoals hij had gedaan. En of zijn ouders nou zo blij met hèm waren geweest? Vader vroeg dood, moeder weduwe, sappelen achter haar naaimachine om de kost te verdienen en geld voor zijn studie… Arm mensje. Valentijn voelde tranen drukken achter zijn ogen en wreef er met een vuist in, omdat het zicht op de weg vertroebeld werd – evenals het zicht op zijn verleden, zijn heden en toekomst. Dat had hij altijd als hij aan zijn moeder dacht, die hem helaas vlak na zijn afstuderen ontvallen was. Gelukkig had zij dat afstudeersucces van hem nog meegemaakt!

Hij pakte een tissue, snoot luidruchtig zijn neus en veegde zijn ogen droog.

Verdikke! Met een bevende vinger drukte hij op het knopje om Fleetwood Mac harder te zetten en meteen begon hij mee te zingen, eerst zachtjes, maar toen lekker keihard. Zo dat luchtte op. Nu eens kijken waar Tante Dree zat.

Het bleek een grote uitspanning, een soort boerderij met een hoop bomen er omheen en een ruime parkeerplaats met grint bedekt. Knerpend stuurde Valentijn zijn wagen in een vrije plek en dwong zichzelf om even ontspannen te blijven zitten. Hij rekte zich uit, geeuwde, wiegde heen en weer op de beat van de muziek. Het was kwart voor zes. Hij was aan de vroege kant, maar misschien zij ook. Nog even blijven zitten, behaaglijk in zijn luxe doos met de wereld buitengesloten in de vallende schemering. Hij sloot zijn ogen en probeerde moed te verzamelen, zoals vroeger als hij voor de deur van een moeilijke klant parkeerde. Even voor jezelf repeteren; wat gaan we doen, hoe gaan we het zeggen. Vergeefs speurde hij weer rond in herinneringen aan een order administratie, waar allerlei meiden hadden gewerkt. Zeg maar Lautje. Geen idee! Stom eigenlijk dat ze geen herkenningsdingetje hadden afgesproken, een bloemetje, een hoedje, zoiets. Nou ja, zij zou hem wel herkennen. Hij moest maar een beetje op een opvallende plaats gaan zitten.

Valentijn schoof het café binnen en sloot zorgvuldig de brede deur achter zich. Het was stil. Aan de bar zaten drie mensen, twee mannen en een vrouw die er niet uitzag of ze Lautje was. Halverwege de met zand bestrooide vloer bleef hij aarzelend staan en liet zijn blik achteloos – zo achteloos als hij kon – rond gaan. Geen vrouw alleen. Zij was er kennelijk nog niet. Hij koos een plek op de hoek van de bar, vrijwel recht tegenover de ingang en bestelde een biertje bij de barman, die hem schattend opnam. Valentijn voelde dat hij werd gewogen, als nieuwe klant, en slokte routineus zijn bier hoewel hij normaal nooit bier dronk. Het smaakte prima, hij merkte dat hij dorst had. Dus meteen maar een tweede. De barman grijnsde en tapte met zorg. Hij was geaccepteerd.

Valentijn pakte net zijn vierde biertje toen er een helder stemmetje naast zijn oor klonk: ” Hallo Valentijn!”

Hij schrok zich zowat van zijn kruk. De barman had hem een sigaartje geoffreerd – hoe lang had hij al niet gerookt? – en daar had Valentijn al zijn aandacht op geconcentreerd. Hij pufte mooie wolkjes en voelde zich heel goed, heel ontspannen.

” Verdikke, sjee nog es an toe!”

” Laat ik je schrikken?”

Haar lachje tinkelde als een kerstbelletje. Ze zag er ook een beetje kerstmisachtig uit, vond Valentijn. Feestelijk, versierd, glanzend, stralend. Wat een grappig vrouwtje!

” Sorry hoor dat ik een beetje laat ben. Ik werk voor een uitzendbureau, tijdelijk in Hilversum en ik kwam moeilijk weg, je kent dat wel.”

Valentijn grijnsde van oor tot oor.

” Mag ik een wit wijntje?”

Ze zei het tegen de barman, maar Valentijn schoot overeind van zijn kruk en struikelde een beetje over zijn eigen voeten.

” Maar natuurlijk, een wit wijntje. Zal ik uw… jouw jas even aannemen?”

” Nee dit jasje houd ik liever aan, zo warm is het hier niet.”

Ze keek weer naar de barman, die zijn schouders ophaalde en het glas voor haar neer zette.

” Sja…” begon Valentijn, drentelend naast zijn kruk. ” Ga zitten.”

” Ja dank je. Gek hè om elkaar na zo”n tijd weer te zien?”

” Sja… heel gek.”

Hij bekeek haar van top tot teen en herkende haar niet. Nergens kende hij haar van.

” Vind je dat ik erg veranderd ben? Je kijkt zo… zo kritisch bijna.”

Ze giechelde en liet daarna weer haar tinkelende lachje horen.

” Noaww…” mompelde Valentijn. En probeerde zich fanatiek iets van haar te herinneren. Iets! Haar kleine wipneus, haar krullende donkere haren, haar leuke lachje…iets! Maar nee, niets.

” Jij bent niet veel veranderd” merkte ze op. ” Alleen grijzer geworden. Hoe lang is het nu geleden? Es kijken… Ik werkte bij jouwww…nouhhh dat is toch alweer meer dan tien jaar geleden hè?”

Valentijn knikte nadrukkelijk.

” Goh” zei Lautje en dronk in één teug haar glas leeg.

De barman maakte een wijzend gebaar, schonk meteen weer in en tapte voor Valentijn zijn vijfde biertje.

Lautje schoof haar kruk vlak naast die van Valentijn en klom erop. Met haar vlakke hand klopte ze op de houten zitting van zijn kruk, zoals je een hond op zijn plek gebiedt. Hij probeerde nonchalant te zitten, half op één bil, met een lang been op de vloer. Zij legde onmiddellijk haar hand op zijn andere been, vrij hoog, dicht bij zijn kruis waar die verduvelde erectie hinderlijk opspeelde.

” Nou, daar zitten we dan” zei ze. Ze pakte haar glas en hief het hoog op voor een toast. ” For old times sake.”

” Jah, jazeker” zei Valentijn, terwijl zij haar glas tegen het zijne ketste.

” Goeie ouwe tijden, haha.”

” Mooi horloge heb je” zei ze.

Hij keek, alsof hij het voor het eerst opmerkte. IWC, hij kon het bijna zonder leesbril lezen, omdat hij natuurlijk wist dat het er stond.

” IWC ” zei hij, werktuigelijk.

” Pffff ” zei zij. ” Kost een paar centen!”

Zij had duidelijk verstand van dure horloges.

” En die nieuwe Range Rover op de parking is zeker ook van jou?”

Valentijn knikte. Hij voelde haar hand warm op zijn dij, ze gaf bij elke vraag die ze stelde een kneepje. Mijn hemel!

Nadat hij was wezen piesen, een moeizame gang waarbij hij bijna over een tafeltje was gevallen, besloot Valentijn over te gaan op rode wijn.

” Wuh… wijn na bier… geeft plllezier!”

Hij had het erg naar zijn zin. Lautje praatte honderduit over dingen die hij absoluut niet kon volgen, maar die leuk waren want nu en dan lachte ze schaterend en viel hem dan om de hals.

Ze hing nu half op zijn schoot en met een onzekere aarzelende hand had hij haar dijbeen al onderzocht. Een heerlijk stevig been dat naar boven toe steeds warmer werd. Dan duwde ze heel zacht, heel lief zijn hand weer terug. Als hij zijn hoofd voorover liet zakken, over haar schouder, dan zag hij de helft van haar borsten in dat mooie zachte truitje. Owwww… ze lachte weer en hij lachte mee en legde zijn arm rond haar middeltje. Wat een middeltje!

Valentijn trok Lautje dicht tegen zich aan en zij liet hem begaan. Haar krullen kietelden tegen zijn wangen en zijn zoekende lippen voelden de gladde huid van haar hals. Zij rook goddelijk. ” Wein weib und…guh…gessjang…”

Hij stak een vinger omhoog in de lucht en keek olijk of hij naar de muziek luisterde. Freddy Mercury, Queen. Verdikke, hij wou wel dansen!

Valentijn dronk zijn glas leeg en zag vaag hoe de barman U kunt precies nagaanwelke handen zijn gespeeld met Blackjack, waar de bal belandde met Roulette of hoede rollen vielen op uw favoriete slotmachine. het meteen weer vulde.

” Moehoet.. moet nog rijden, bben de Bop! Hahaha!”

Wat een grap. Ik ben een beetje dronken dacht Valentijn, een klein beetje maar.

” Hé Valentijn, je mag niet meer rijden hoor!”

Oh, dat was Lautje, zijn lieve Lautje die over zijn schouder hing en hem aan zijn oor trok.

” Nuhh…nee, ik rijpprimahoor…”

” Ik breng je straks wel naar huis.”

Mijn god, nee! Ingrid. Hij kon zo niet naar huis, nee dat kon zo niet.

” Neuhh…nee! Ik mmoet koffffie…”

” Hier, het komt allemaal goed.”

Hij had ineens weer een glas wijn in zijn hand. Lekker. Lautje was een goeie meid.

” We gaan” zei ze. Hij hoorde het duidelijk. ” We gaan nu weg!”

Okee okee okee, we gaan nu weg. Hij wist dat de vloer onder de kruk moest zijn en als je de bar goed vasthield was er niets aan de hand.

Valentijn stortte languit in het zand op de vloer.

” Vèrdikke!!” riep hij. Ineens wat nuchterder, tastte hij met zijn hand om zich heen. Verdikke zeg, ik voel zand, ik lig in het zand.

Handen begonnen aan hem te sleuren en trokken hem overeind. Hij keek in het grijnzende smoel van de barman.

” Kom op Valentijn!” Dat was Lautje. ” Je kán het!”

Oh zeker, zeker kan ik het dacht hij. Ik kan neuken, ik kan zuipen, ik kan alles.

” Geef mij je portefeuille maar, dan rekenen we af.”

Okee okee okee. Hij peuterde aan zijn billfold die klem zat in zijn achterzak.

Toen kwamen haar handen, vlug en kriebelig, even langs zijn kruis fladderend en hup ze had zo maar zijn portefeuille te pakken en drukte die in zijn zoekende hand.

” Geef je bankpas maar, we kunnen pinnen hier…”

Oh… bankpas. Hij wurmde zijn creditcards uit hun vakje en ze vielen op de vloer.

” Potverdikke! Wat een gezjeik! Mijn ffingers willen niet wwwwat ik wil…”

” Geef maar hier.”

Zij had zijn creditcards al in haar hand. Handige leuke meid zeg. Die Lautje.

” Geef me even je pincode, dan zijn we klaar.”

” Haha… je kuuh..unt alles fffan me kurrijge, mmmaar…”

” Ja die ken ik, niét mijn pincode. Zeg het nou maar, want je bent dronken lieve Valentijn!”

” Ggullllden ssjjporen sjlag!”

” Hè??”

” Hij zegt; gulden sporen slag. Heb ik wel eens van gehoord. Geschiedenis.”

Valentijn knikte en grijnsde breed. Ja, die barman wist het. Veel zei die niet, maar als hij iets zei… Intelligente kerel.

” Geschiedenis Valentijn? Ik denk liever aan de toekomst!”

Ze klom tegen hem aan, hij moest zich stevig vasthouden aan de bar. Hij wilde gaan uitleggen hoe de Vlaamse boeren de Franse edelen hadden verslagen die hun gouden sporen waren kwijtgeraakt tijdens deze slag, maar het was te ingewikkeld.

” Dertienhhuh..honderd..tuwwee.”

” Goed zo!”

Verdikke zeg, zij zoende hem vol op de mond, voordat hij er erg in had. Dat was snel zeg!

Valentijn werd wakker in zijn Range Rover. Hij zat niet achter het stuur, gelukkig. Hij zat naast een vrouw die hem wakker schudde en het was niet Ingrid. Oh! Het was Laura, Lautje, sjee zeg hoe kwam die in zijn auto te zitten, verdikke nog an toe, waar was hij eigenlijk?

” We staan nu bij mij voor de deur” verklaarde zij met een helder stemmetje.

Mijn god dacht Valentijn, ik sta bij haar voor de deur.

” Kom maar met me mee, dan krijg je koffie en kun je een beetje bijkomen.”

” Jahhh… beetje bijkomen ja. Wat een nacht…”

” Het is pas half elf hoor…”

” Halleffelffff??”

Valentijn trachtte zich het verloop van de avond te herinneren en realiseerde zich – met een opvallende gevoel van helderheid, als een zonnestraal die door een dik wolkendek breekt – dat hij al om zes uur aan het bier was begonnen en dus wellicht drie uur achtermekaar had zitten zuipen. Dat had hij nog nooit gedaan.

Zij hielp hem uit de wagen en sloot de portieren met zijn afstandbediening. Als een hondje strompelde hij achter haar aan. Een trap op, een deur door, nog een deur, een kamertje, nog een deur.

” Ga hier maar zitten.”

Valentijn kneep zijn ogen samen om de omgeving waar te nemen. Er was geen omgeving. Het was voornamelijk donker, maar het leek een kamer te zijn, met een bed. Hij zat op het bed. Een klein onbenullig lullig pruttelig suffig lampje pinkte hem knipogend tegemoet vanuit een hoekje ergens. Valentijn liet zich achterover vallen en begon onmiddellijk te snurken.

” Hé! Hé Valentijn!”

Hij droomde dat hij over het strand rende en achter zich allemaal meiden. Hij was zijn zwembroek kwijt! Verdikke nog es an toe. En hij had een stijve die voor hem uitstak als een vlaggenstok!

” Hé Valentijn!”

Hij opende zijn ogen en keek in het breed lachende gezicht van een vrouw. Grote grijze ogen, donkere krullen, brede mond met mooie tanden. Wat een manier om wakker te worden.

Vlug voelde hij tussen zijn benen. Ja verdikke hij had inderdaad een vlaggenstok!

” Je moet naar huis” zei de mond met mooie tanden.

Hij voelde nu dat de vrouw bovenop hem zat, op zijn buik. Ze droeg een doorzichtig hemdje.

Ah! Het was Laura, Lautje, natuurlijk. Verdikke waarom was het hier zo duister.

” Ik kan je nauwelijks zien” zei hij en hij herkende zijn eigen stem niet. Rochelend en schurend.

” Lautje! Sjee was ik dronken zeg…sorry hoor.”

” Nouhhh… Je was nog heel bij de tijd hoor en die jongen hier ook.”

Tot zijn verbijstering greep ze hardhandig zijn pik vast, achter haar rug. Zomaar dwars door de dekens heen.

” Ohw…” Hij kon zich er niets van herinneren, hoe graag hij dat ook wilde.

” Maar nu moet je weg, terug naar moeder de vrouw, anders wordt die kwaad.”

Jaja. Ingrid. Die zou sowieso al kwaad zijn.

” Je hebt een lekker ding hier” – ze kneep nog iets harder – ” maar er is een tijd van klaarkomen en een tijd van weggaan…”

Ze giechelde, tikte hem speels op de neus en klom van hem af.

Laura hielp hem met aankleden in de donkere kamer. Kan er geen licht aan, had hij gevraagd. Nee, had ze gezegd. Dan zie je de rotzooi.

Het verbaasde hem dat hij half naakt in bed had gelegen, zonder dit te weten. Wel nog een T-shirt aan, maar geen onderbroek. Nou ja, een wilde avond dus…

Samen liepen ze hand in hand door al die deuren naar de trap. Ze hield hem goed vast. Hij probeerde nog haar tieten te voelen onderweg – tenslotte hadden ze gevreeën en hij wist niet eens meer hoe haar tieten voelden en die waren zo mooi, zo elegant, zo meisjesachtig pril en stevig – maar zij duwde zijn hand weg. Niet zacht en lief, zoals in de kroeg, maar gewoon met een stevige duw.

” Je hebt nu genoeg aan mijn tieten gezeten” zei ze. En hij wist van niks!

Zijn Range Rover stond pal voor de deur. Een stoepje, een portiek, een buurt waar hij van z”n leven nog niet was geweest en nooit had willen komen ook. Zij woonde niet op stand, zoveel was wel zeker.

” Hier, je sleutels!” Hij kreeg ze in zijn hand gedrukt.

” En hartstikke bedankt voor de leuke avond, al was je wel een beetje dronken.”

” Okee okee…volgende keer beter.” Hij had geen zin om excuses te maken. Maar hij hoopte dat er een volgende keer zou komen en dan zou hij niet zoveel drinken.

” Volgende keer” herhaalde zij. ” Je was best lekker in bed…”

Verdikke verdikke! Waarom wist hij zich er niks, maar dan ook helemaal absoluut niks van te herinneren?

Ingrid was al naar bed. Ze had de deur gewoon op het nachtslot gedaan, dus niet op de grendels, waarvoor hij bang was geweest want dan had hij de nacht in zijn auto moeten doorbrengen, in de garage die hij met z”n afstandbediening had kunnen openen. Dit had hij onderweg al bedacht, maar gelukkig, die stomme trut had gewoon de deur op het nachtslot gedaan.

Valentijn sloop naar boven en hoorde haar op de overloop al snurken. Nou, die maakte zich geen zorgen om zijn nachtelijke avonturen…

Hij besloot om zich uit te kleden in de logeerkamer. Dat deed hij zo vaak, als hij “s avonds nog een tijdje op het internet zat, geile plaatjes kijken, alles was tegenwoordig te zien. Op het internet zag hij tien keer meer dan hij ooit van zijn eigen Ingrid had gezien.

Toen hij zijn broek uit trok merkte hij dat de alcohol nog niet helemaal uit zijn systeem was. Het evenwichtsorgaan functioneerde matig. Hij viel nogal luidruchtig om, met één been in zijn broekspijp verward, gelukkig nog net op het logeerbed.

Ingrid snurkte vredig door. Hij sloop op zijn tenen naar de badkamer en poetste zijn tanden zonder de kraan te laten lopen. Zuinig met water, goed voor het milieu en goed voor de slaap van Ingrid, want deze kraan maakte nogal een raar geluid, alsof er een straaljager laag overkwam. Toch eens een loodgieter bij halen, zeker als hij vaker, zoals nu, laat thuis kwam. Dat heb je met een maîtresse buiten de deur… Hij grinnikte onderdrukt. Die Ingrid!

Ze zitten net aan de koffie, tegenover elkaar aan tafel met de ochtendkrant, zoals altijd, als de telefoon gaat. Ingrid neemt op. Terwijl ze luistert begint ze onderzoekend naar Valentijn te kijken, alsof hij de verkeerde kleren aan heeft. Of helemaal geen kleren.

Haar onderzoekende blik wordt dodelijk als ze de telefoon met een klap op tafel zet en weer tegenover hem gaat zitten.

” Waar ben jij gisteren avond geweest?”

Ze spreekt zonder adem, haar stem als een kartelmes snijdend door een sinasappel.

” Uh… gewoon, even wat gedronken…”

” Ja, dat kan een kind zien, je ziet er uit als een dweil, alsof je met je gezicht onder een wals hebt gelegen, maar dat bedoel ik niet. Ik bedoel: wat dééd jij gisteren avond?”

De inquisitie! Hij wordt schuldig bevonden. De snijdende metalen stem verklaart hem dood.

” Nou?”

” Ja zeg, maak je niet zo druk…”

Ingrid begint te lachen, haar hautaine lachje dat van een hoge ijsberg komt en een hoop kou meebrengt.

” Wie denk jij dat ik zonet aan de telefoon had? Nou? Drie keer raden.”

” Geen idee, zeg het maar. Is het belangrijk?” Verdikke zeg, hij moest haar misschien eens een keertje op dat grijnzende gezicht slaan, op die mond, met die dunne lippen.

” Een vrouw!” Haar stem schiet omhoog, in triomf. De ijslach verandert in vuur, dat uit haar samengeknepen ogen straalt.

” En wat hééft die vrouw?”

Godnogantoe verdikke zeg, gek werd je van dat mens. Valentijn richt zich op en wil opstaan. Weg wezen, naar zijn werkkamer, deur op slot.

” Hé mannetje, zo kom je er niet vanaf. Blijf zitten!”

Hij gaat weer zitten.

” Die vrouw heeft jouw portefeuille! Wat zeg je daarvan?”

Valentijn grijpt naar zijn kontzak en voelt datgene waarvan hij wel eens droomt in hele nare dromen; zijn billfold is er niet.

Ingrid bestudeert zijn reactie alsof ze

naar een amusant toneelstukje kijkt.

” Nee, die is weg…” teemt ze. ” Die ben je kwijt, heb je zeker op haar nachtkastje laten liggen.”

Valentijn steunt. Sjee nog es an toe, die Lautje had zijn billfold. Hoe was dat gekomen?

” Zeker laten liggen…” mompelt hij, meer tegen zichzelf dan tegen Ingrid.

” Dat zei ik al. Op haar nachtkastje zeker?”

” Oemfff… welnee zeg, verdikke! Hou es op met dat rare gepraat, vertel me liever wat die mevrouw verder zei, kan ik mijn portefeuille ergens ophalen, politiebureau misschien?”

Ingrid begint nu schadelijk te lachen, een gemaakt gemekker waarin ze erg goed is.

” Mevrouw zegt-ie, mevróuw! Was het geen hoer toevallig, een animeermeid, een slet?”

In een flits van scherpe logica heeft Valentijn zijn antwoord paraat.

” Stomme trut, denk je dat een hoer jou belt om te vertellen dat ik mijn portefeuille heb verloren? Dat moet een keurig iemand zijn, een dame, welopgevoed. Wellicht zat zij ook in het café, ik denk dat ik mijn portefeuille heb laten vallen toen ik afrekende…zoiets…”

Maar Ingrid kon snel pareren, dat wist hij.

” Ach vent donder toch op met je flauwekul, hoe weet die dáme dan je telefoonnummer? Nou?”

” Uit het telefoonboek. Logisch. Ik heb afgerekend met mijn bankpas, staat mijn naam op. De barman kan dat zo uitzoeken, wie ik ben bedoel ik. Zal zijn vrouw wel zijn geweest die belde…”

” Ja ja, dat zal wel…”

Valentijn bemerkt dat hij voorlopig even op punten heeft gewonnen, zij overweegt de validiteit van zijn argumentatie, met samengeknepen lippen en diepe frons tussen haar wenkbrauwen, die – dat valt hem nu op – nogal borstelig zijn voor een vrouw. Nee, dan Laura…

” Ze zei dat je hem in de namiddag kan ophalen, je weet het adres, dat zei ze.”

En toen voegde ze er aan toe, op een pesterig vrolijk toontje: ” Ik ga wel met je mee, ik wil ook wel eens gezellig naar een leuk café!”

Valentijn zit boven in zijn kamer, achter zijn beeldscherm en staart naar de spam die weer is binnengekomen. Verdikke zeg, wat een rot situatie, hij zit in een beroerd parket. Hij wist het adres had Lautje door de telefoon gezegd, maar dat wist hij helemaal niet. Een rotbuurt, het had hem nog moeite genoeg gekost om de weg naar huis te vinden, al die straatjes en pleintjes in het hartstikke donker. Okee, Tante Dree ja dat kon hij terug vinden. Maar dat had ze natuurlijk niet bedoeld. En dan met Ingrid… hij huivert. Wat moest hij doen, wat kòn hij doen?

Via Google zoekt hij het adres en telefoonnummer van Tante Dree – zou die tante echt bestaan? Misschien was het Lautje helemaal niet die had gebeld, misschien had hij echt zijn portefeuille in het café laten liggen. Zo dronken als hij was… stomstomstom.

Hij belt op en een mannenstem bromt aan de andere kant: ” Tante Dree?” Onwillekeurig moet Valentijn even grijnzen. Die tante had me een zware bas zeg!

“ Ja, u spreekt met Valentijn van Wierden, ik was gisterenavond in uw café, met een dame, een zekere Laura en toen heb ik, meen ik, mijn portefeuille laten liggen…”

“ Toen had ik geen dienst” bromt de stem.

Dan hoort Valentijn hem in de ruimte roepen: “ Cora, hé Cora hebben wij een portefeuille gevonden, ik heb hier een man aan de telefoon die zegt dattie zijn portefeuille gisteren heb laten liggen.”

Cora, dus geen Dree.

Valentijn luistert scherp naar het antwoord dat uit de ruimte terug moet komen en hoort een schelle vrouwenstem: “Wat seg je? Portefeuille? Niks van bekend hoor, moeten de mensen maar beter op hun spullen passen!”

Valentijn zucht heel diep. Natuurlijk heeft hij zijn portefeuille daar niet laten liggen, dat wist hij ook wel, maar hij wil het adres en liefst het telefoonnummer hebben van Lautje.

“ Misschien kent u de dame wel met wie ik was, een zekere Laura, ook wel Lautje genoemd…”

Een bevestigend geknor. “ Oja die. Ja Lautje, die komt hier wel vaker ja.”

“ Weet u hoe ik haar kan bereiken?”

“ Cora?! Cora hebben wij het telefoonnummer van Lautje hier?!”

“ Láutje?? Wat moet je met haar?”

“ Die vent vraagt er naar!”

Valentijn hoort de tegenzin in de reactie van Cora.

“ Dat kennen we somaar niet geven.”

“ Dat kennen we zomaar niet geven” herhaalt de bromstem in de telefoon.

“ Maar, ik denk nee ik wéét dat zij mijn portefeuille heeft gevonden, zij belde mij vanochtend al op en ik kan hem bij haar ophalen maar ik weet haar adres niet…”

Het klinkt verdomd lamlendig, zeker tegen een brommerige barman. Een lulverhaal, maar toch de waarheid.

“ Heppu dan geen nummerherkenning?” Een pientere barman, dat ook nog.

“ Nee…” klootzak zou hij willen zeggen, maar zegt “nee meneer, niet op mijn gewone telefoon, het is nog een oud type…” Waarom legt hij dit verdikke uit aan een barman?!

“ O dat is jammer” bromt de stem. En dan: “ Cora! Cora! We kenne die man toch wel effe helpen, hij is het nummer kwijt, hij heeft nog een ouwe telefoon!”

“ Getsamme! Wat is dat voor geseik! Nou goed dan, ik zoek ’t wel effe op!”

Valentijn luistert gespitst. Dan volgt het telefoonnummer luid en duidelijk uitgeschald door Cora vanuit een galmende grot ergens achter de bar van tante Dree. Valentijn schrijft het snel op, het blijkt een mobieltje.

Hij kijkt op zijn horloge, de gouden IWC Da Vinci, nog uit z’n goeie tijd. Het is kwart voor een, lunchtijd. Als Laura werkt, zoals ze zegt, voor een uitzendbureau, dan is ze nu waarschijnlijk vrij. Hij pakt zijn eigen mobiele telefoon, toetst haar nummer in en slaat het meteen maar op in het geheugen. Het schermpje zegt dat er verbinding is, hij hoort het signaal overgaan. Dan haar stem: “ Dit is Laura die er niet is, zeg wie je bent en dan bel ik je terug als ik zin heb, dág!”

Leuke voicemail. Wat een stemmetje, pittig hoor. Valentijn wacht op de piep en zegt dan met zijn warmste geluid: “ Dit is Valentijn, je hebt mijn portefeuille? Bel me even als je kunt, maar niet op mijn thuistelefoon. Alleen mobiel, dit nummer dus. Leuke avond gisteren trouwens, erg genoten. Dag…uh Laura.”

Hij zakt achterover in zijn kalfslederen directiestoel, precies zo’n stoel als hij vroeger op de zaak had, zijn werktafel is trouwens ook van hetzelfde formaat. Op het beeldscherm komt een email binnen in zijn inbox. Hé het is van dat bedrijf die interim managers bemiddelt! Valentijn schiet overeind en opent het bericht. Of hij geïnteresseerd is om een jaar naar Namibië te gaan om daar een communicatiebedrijf mede te helpen opzetten. Wat een onzin! Communicatie in Namibië, daar communiceerden ze met wapens, daar ga je als blanke toch zeker niet zitten. Nooit, nee nooit was er iets behoorlijks bij als dat verrekte bemiddelingsbureau een baan in de aanbieding had. Hij kon dat abonnementje net zo goed opzeggen. Ting…ah, al weer een spammetje, Rolando Solomon, how to improve your sex drive. Dat hield nooit meer op. Al die vreemde namen. Nou had hij toch al drie keer in zijn spamfilter gezet dat hij berichten met ‘sex’ erin niet wilde ontvangen. Dan schrijven ze s.e.x. of sexx of sse-x, gek word je ervan.

“ Valentijn! Valentijn? Kom je een boterhammetje eten?”

Sjee zeg, Ingrid weer. Altijd om één uur, boterhammetje eten beneden. Gezellig.

Hij stommelt de trap af en probeert zo chagrijnig mogelijk te kijken. Hoe vaak heeft hij al niet gezegd dat hij niet een boterhammetje wil eten om een uur, maar dat hij zelf wil uitmaken wanneer hij een boterhammetje eet en dat hij dan zelf wel een boterhammetje maakt, in de keuken. Dat hij dit best kan. Dat hij alles heus zelf wel kan. Maar ze blijft hem behandelen als een kind, of liever gezegd als een nutteloze flapdrol en hij kan het niet helpen dat hij zich soms ook zo voelt. Maar, dat gaat nu veranderen. Met Lautje!

“ Kijk niet zo lelijk” zegt ze. “ Die portefeuille komt wel terug, die halen we straks samen op. Er zat toch niet veel geld in? Jij hebt nooit geld op zak. En je hebt natuurlijk de bank en de creditcard organisatie al gebeld? Die blokkeren gewoon de rekening.”

Nee, hij had niet de bank en de creditcard organisatie gebeld. Zijn portefeuille was verdikke toch niet gestólen, gewoon laten liggen bij een lieve meid, een voormalige werkneemster, goudeerlijke meid, wat dacht zij wel, Ingrid vertrouwde verdikke geen mens, ze vertrouwde godbetert zelfs hèm niet…

“ Ham of kaas?”

“ Doe maar kaas…” Ze vroeg het elke middag, worst of kaas, ham of kaas, pekelvlees of kaas, rookvlees of kaas en ze wist dat hij altijd kaas wilde, alleen maar kaas, gewone jongbelegen kaas.

Toen ging zijn mobiele telefoon, boven op zijn werkkamer. Hij hoorde de Wiener Wals en toen hij de trap op rende zelfs het nijdige gezoem van het trilmechaniek op zijn houten tafel.

“ Jah? Met van Wierden?”

“ Valentijn? Lautje hier. Jij had gebeld?”

“ Ja, uh, nee, jij had mij gebeld over mijn portefeuille. Hoe wist je mijn nummer eigenlijk?”

“ Ik heb je portefeuille toch. Met je visitekaartjes…”

“ O ja, maar niet meer doen, niet meer thuis bellen bedoel ik. Wat doen we nu?”

“ Hoe bedoel je Valentijn?”

“ Nou, wanneer zie ik je en waar. Vanavond? Weer bij Tante Dree?”

“ Vanavond kan ik niet.”

“ Oh, maar mijn portefeuille?”

“ Hoeveel is die je waard?”

“ Wat zeg je, wat bedoel je… hoezo waard?”

“ Nou, vindersloon, voor de eerlijke vinder.”

“ Ja zeg, sjee…”

“ Tienduizend Euro?”

“ Hè? Wat zeg je, tienduizend euro…??”

Valentijn kan een zenuwachtig lachje niet onderdrukken. “ You’re kidding…”

Dit is not done denkt hij, dit slaat nergens op.

“ Je kunt het makkelijk missen heb ik gezien.”

“ Hoezo gezien…”

“ Op je bankrekeningen, ik heb vanmorgen es even gekeken. Nou mannetje jij hebt meer dan ik, en dat is niet eerlijk.”

“ Niet éérlijk??”

Hij begint onraad te ruiken. Hier klopt iets niet. Dit is geen grapje meer.

“ Nou zeg, dit is geen grapje meer, ik kan er niet om lachen. Kun je niet gewoon vanavond naar Tante Dree komen?”

“ Valentijn, luister je? Ik wilde tienduizend Euro van je hebben en nu is het vijftienduizend geworden. Straks is het twintigduizend.”

“ Dit slaat nergens op….”

“ O jawel. Ik geef je nu nog een keuze. Jij mag zelf beslissen en mij vrijwillig twintigduizend Euro betalen.”

“ Twuh…twintig?”

“ Of liever dertig?”

Valentijn ziet de spam binnenkomen in zijn inbox. Hij moet zijn bankrekening controleren, nu. Maar, verdikke die meid heeft zijn bankpas en …

“ Dringt het een beetje tot je door, lieve Valentijn? We kunnen gewoon goede vrienden blijven, een borreltje samen drinken, gezellig uitgaan zoals gisteren, als jij voor het geld zorgt. Een inkomentje voor mij. En niet zo’n lullig salarisje als je toentertijd in je bedrijf betaalde. Waar ik overigens nooit gewerkt heb hoor.

“ Je hebt me dus belazerd…” concludeert Valentijn gelaten.

“ Nouh…je hebt een leuke avond gehad, niet dan? En het blijft leuk als je mij een beetje onderhoudt, zo doe ik dat. Een leuke meid moet ook leven, niewaar? En voor wat hoort wat.”

“ Ik moet nadenken…”

“ Okee, maar niet te lang. Als je mij voor vier uur niets laat weten, dan is er vijftigduizend van je bankrekening en die stort ik niet terug, snap je. En je portefeuille gooi ik in het riool. Dag Valentijn.”

Verbinding verbroken.

 

Lang staart Valentijn naar zijn beeldscherm, onderuit gezakt, nee onderuit geslagen in zijn kalfsleren stoel. De gruwelijke waarheid is tot hem doorgedrongen. Iemand heeft zijn bankpas en zijn pincode en kan dus zonder problemen geld van zijn rekening halen. Nu dus de bank bellen!

“ U spreekt met van Wierden, ik wil de diefstal van mijn bankpas melden. O, goed, ja.”

Hij wacht met een jengelend muziekje aan zijn oor.

“ Ja met van Wierden, mijn bankpas is gestolen en ik ben bang… oh ja, ik wacht even….” Weer dat muziekje.

“ Ja hallo? O, ik meld dat mijn bankpas is gestolen…ja van Wierden ja, ik heb een rekening bij dit kantoor ja…”

Verdikke zeg, dat loopt via het hoofdkantoor, al dat doorschakelen, waarom kan je tegenwoordig niet gewoon iemand bellen bij je eigen bank, zoals vroeger.

“ Jah? Van Wierden juist ja. Nee ik kan mijn rekening niet checken…ja ik bankier via internet ja, met zo’n ding…identificeerder…oh identifier? Precies ja, maar mijn bankpas is gestolen…juist ja, oh u checkt nu mijn rekening, ja ik wacht even…”

Hij kijkt op zijn IWC waarop de secondewijzer met kleine hupjes van seconde naar seconde springt.

“ Wàt zegt u?? Vijftigduizend euro?? Mijn hemel, kunt u daar niets aan doen, dat geld is gestolen…gestólen hoort u! Nee, natuurlijk heb ik dat niet zelf gedaan…mijn pincode? Ja, daarvoor bel ik juist, gestolen! Kunt u niets aan doen…nee dat begrijp ik …ja dat weet ik ook niet hoor hoe die persoon aan mijn pincode is gekomen, hoe kan ik dat weten, waarom is mijn rekening niet beveiligd tegen zoiets? Ja, ja ik weet het. Natuurlijk is de pincode de beveiliging…ja ja. Nee, ik begrijp het, u kunt niets voor mij doen. Kunt u mij de naam geven van degene naar wiens rekening dat geld is overgemaakt? Hoe zegt u? Boterbijdevis? En het rekeningnummer? Oh dat mag u niet geven, wat een onzin, ik kan het toch zo zien als ik inlog, als ik kon inloggen naar mijn rekening, bedoel ik. Luister alstublieft, nee nee het is geen vergissing, ik heb niet zelf dat geld overgemaakt, ik ben bestolen, de rekening moet nu geblokkeerd worden. Oh….u hebt mijn handtekening nodig….Formulier? Maar dat duurt een uur en dan is mijn rekening misschien helemaal geplunderd…ja ja okee…ik ga al, ik kom al!”

 

Valentijn scheurde naar zijn bankkantoor en was er binnen een kwartier. Een record. Met een rood bezweet hoofd stormde hij binnen en wonder o wonder er stond een meisje achter de balie die meteen wist wie hij was en waarvoor hij kwam.

“ Meneer van Wierden? Komt u maar met mij mee, wij gaan even hier achter zitten.”

Hij liep op haar hielen, zo kort achter haar dat het leek alsof hij haar voort duwde, achter de balie langs door een matglazen deur naar een kleine spreekkamer.

“ Gaat u zitten. Kunt u zich legitimeren? Een formaliteit, dat begrijpt u.”

Valentijn grijpt naar zijn kontzak. Verdikke! Rijbewijs in portefeuille!

Zij ziet zijn radeloze blik.

“ Zet u dan eerst maar even uw handtekening hier en graag hier nog een keer.”

Ze geeft hem een pen en hij krabbelt snel twee keer zijn handtekening.

“ Dit zal wel voldoende zijn” sust zij. “ Ik ben zo bij u terug. We gaan nu voorlopig uw rekening blokkeren.”

Met een diepe zucht laat Valentijn zich achterover zakken in het ongemakkelijke kuipstoeltje van plastic. Vijftigduizend, boterbijdevis…

 

Op weg terug naar huis, krijgt hij zelfs van de hoge zit in zijn Range Rover geen goed gevoel. Hoe moet hij dit vertellen aan Ingrid? Niet vertellen dus. Vijftigduizend…Zij had twintigduizend gevraagd. Hij moest die meid bellen, ze moest dat geld terugstorten of in ieder geval dertigduizend. Hoe pakte je zoiets aan? Hoe kon hij haar dwingen…In boeken huurden ze dan iemand in, een schurk met een mes, om haar te bedreigen. Stalken kon ook. Bang maken…

Valentijn parkeert zijn auto en staart naar een oude dame met een rollator die van plan is om over te steken en deze onderneming ogenschijnlijk ervaart als haar belangrijkste prestatie van deze dag. Wat een onschuld. Wat een eenvoud om alleen maar dàt probleem te hebben: een straat oversteken. Op een vrijdagmiddag, okee, het is druk, toegegeven. Hij ziet glimlachend hoe zij twee keer retireert na een halve meter rijbaan te hebben getest, zoals een durfal het ijs probeert na een nachtje vorst. Hij gaat zo op in haar heldhaftig gedrag, haar angst, haar verbetenheid, haar doorzettingsvermogen, dat hij de bankkwestie vergeet. Waarom gaat dat mensje niet naar een zebrapad? Hij heeft neiging om uit te stappen en haar dit te vertellen. Wees verstandig vrouwtje, steek over waar de voetgangerslichten zijn, vijfhonderd meter verderop. Zal hij haar helpen? Valentijn stapt uit en wandelt naar haar toe.

“ U kunt beter bij de voetgangerslichten oversteken, mevrouw…”

Zij kijkt eerst geschrokken, dan vijandig.

“ Dat is veel te ver” spuugt ze. “Ik woon daar!” Een slordig gebaar van een mager handje met bruine vlekken en opgezette aderen. Hij ziet het heel scherp. Ouderdom. Pensioentje, AOW. Voor haar moet vijftigduizend een vermogen zijn, realiseert hij zich ineens. Alles is relatief.

“ Komt u maar, geef mij maar een arm, ik help u naar de overkant.”

Hij offreert haar galant zijn elleboog en ze grijpt hem alsof ze hem nooit meer gaat loslaten.

“ Houdt u goed vast, ik neem dat karretje wel mee.”

Valentijn steekt gebiedend een hand op en zwaait naar het tegemoetkomend verkeer. Ho stop. Hier moet een goede daad worden verricht. En verdomd het werkt, de automobilisten stoppen en hij loopt de straat over zoals Mozes door de Rode zee, de verkeersgolven geluwd, de stroom gesplitst in een vrij pad naar de overkant. Het vrouwtje huppelt bijna van opwinding, hangend aan zijn arm.

“ Nou meneer, dat deed u fantastisch!”

Haar stem buitelt vol lof over hem heen en haar moederlijke oudevrouwtjeslach verwarmt zijn hart tot in zijn tenen, voorzover dit mogelijk is. Hij voelt zich uitstekend. Een flinke vent. Terug is iets moeilijker, maar hij weet met een kort sprintje de andere kant veilig weer te bereiken en klimt bevredigd in zijn auto. Wie goed doet, goed ontmoet. Hij zal die verrekte meid eens gaan bellen en haar vertellen dat eerlijkheid het langst duurt. Verdikke nog an toe!

 

“ Ja, met Valentijn van…”

“ Ja ik zie het. Je bent er dus uit?”

“ Hoezo, ik ben er uit.”

“ Nou, je belt mij, het is nog geen vier uur, dus je bent akkoord, je betaalt vijfentwintigduizend en dan blijven we goeie vriendjes…”

“ Vijfentwintig??? Je zei twintig…”

“ Ik zei ook dertig. En ik heb al vijftig. Ik stort vijfentwintig terug als jij voor mij een briefje tekent. Vanmiddag nog.”

“ Hoe bedoel je, een briefje?”

“ Een aiowjoe, dat ken je toch wel. Een schuldbriefje, dat je mij vijfentwintig schuldig bent. Dat briefje wil ik getekend hebben. Dan is alles netjes geregeld en beloof ik je dat ik je die andere vijfentwintig terug betaal, meteen, vandaag nog via internet bankieren.”

“ En mijn portefeuille?”

“ Die gaat niet in het riool. Die breng ik naar Tante Dree, de barman kent mij daar en bewaart hem wel voor je. Kan je hem daar ophalen, vanavond als je wilt.“

“ Okee, akkoord, ik teken je briefje…”

Valentijn staart door de voorruit van zijn auto die vier keer dat bedrag waard is. Zij heeft gelijk, hij kan het wel missen, hoewel geld uitgeven hem altijd pijn doet. Zeker als je er niks voor terug krijgt. Ingrid heeft de stomme gewoonte om bedelaars geld te geven, langs de straat. Een zigeunerin met twee baby’s, o wat zielig, een oud vrouwtje op de stoep van een kathedraal, o wat zielig, een blinde fluitspeler, een man met een orgeltje, het gaat altijd maar door. Ze smijt de euro’s in het rond en dat schijnt haar een goed gevoel te geven, de rijke dame die iets doet voor de minder bedeelden. Een irritante eigenschap.

De afspraak met Lautje is snel gemaakt. Hij hoeft maar drie straten verder te rijden, dan is daar rechtsaf een pleintje en daar komt zij naar toe. Met haar briefje.

 

Ze ziet er leuk uit, zoals ze daar komt aangehuppeld, zwaaiend met een grote rode tas. Spijkerbroek strak om de kont, tieten vooruit, een stuk van een meid op weg naar een leuke afspraak. Valentijn klimt uit zijn auto en wacht af. Zij zwaait naar hem, met haar tas. Lachend, vrolijk, blij hem te zien. Ja wat wil je ook, Valentijn suikeroom.

“ Hallo Valentijn!”

Lautje staat op haar tenen en zoent hem vol op beide wangen. Even moet hij zich beheersen om niet zijn arm om haar verrukkelijke middeltje te slaan.

“ Dag Laura.” Hij wil koel blijven. Zakelijk.

“ Nog last van een kater?”

“ Neuhh… helemaal niet.”

“ Nou, vrolijk is anders. Kom we gaan even daar op dat bankje zitten.”

Ze trekt hem mee aan zijn arm, als een onwillig kind. Zij is de baas, hij is de lul. Het is verdikke al net als met Ingrid!

“ Zo. Ga hier maar es lekker zitten en kijk niet zo knorrig. Dat beetje geld doet jou geen pijn en is voor mij een feestje. Dat snap je toch wel, lieve Valentijn? Meisjes moeten ook leven.”

Hij wil zeggen dat haar gedrag nogal hoerig is, maar kan het niet over zijn lippen krijgen want dan geeft hij Ingrid gelijk. Dus zwijgt hij.

Ze slaat een arm om zijn schouder en zoent hem nogmaals op zijn wang.

“ Ik ben hartstikke blij met je. Je bent een toffe gozer, cool.”

Valentijn bromt wat, maar voelt intussen dat zij hem weer een lastige erectie bezorgt.

“ En we gaan heus nog wel leuke dingen doen, we blijven vriendjes, niet dan?”

Met zijn hand probeert hij wat ruimte te maken in zijn broek. Het wordt pijnlijk. Zij heeft het in de gaten, ze is bijdehand genoeg.

“ Als we in je auto gaan zitten, wil ik je wel even pijpen hoor. Voor wat hoort wat…”

Ze giechelt en trekt een olijk gezicht, terwijl ze met haar hand vol op zijn gespannen broek drukt. Hij kan een kreun niet onderdrukken. Verdikke, dat deed pijn en was lekker tegelijk.

“ Wil je dat?”

Valentijn knikt, hij kan niet anders. Ze trekt hem overeind en ze lopen gearmd naar zijn auto, hij ziet zichzelf als in een film, hij is het zelf niet, het is een stomme geile vent die de controle over zijn leven kwijt is geraakt. Automatisch knipt hij met zijn afstandbediening de portieren open en wil achter het stuur kruipen.

“ Nee, achterin!”

Zij duwt hem naar binnen, haar handen vol tegen zijn kont en daarna nog even een vlugge greep naar zijn ballen. Voor hij het weet ligt hij achterover en maakt ze zijn gulp open. De vlaggenstok springt naar buiten en hij ziet haar warrige krullenbol boven zijn kruis. Mijn god wat een tempo, wat een kracht, wat een meid!

“ Zo, dat was even lekker hè ?” Ze zegt het op een manier zoals een moeder haar kind toespreekt als die een snoepje heeft gekregen.

“ Stop dat ding nu maar weer weg, dan tekenen we even dit papier en dan ben ik er vandoor. Ik moet nog een hoop doen vandaag.”

Ze wappert twee velletjes papier voor zijn gezicht. Hij hijst zich overeind en ritst zijn gulp dicht. Getver, hij heeft zijn hele broek onder gespoten, wat zal Ingrid…

“ Hier tekenen” gebiedt ze en houdt het papier tegen de rug van de voorstoel. Hij tekent, eentje voor haar en eentje voor hem, met haar handtekening er op.

“ Maandag staat die vijfentwintig weer op je bankrekening, beloofd is beloofd. Ik bel je wel. Dag Valentijn, leuk om je weer ontmoet te hebben.”

En weg is Lautje.

 

“ Waar was jij zo gauw naar toe?”

Het lijkt wel of Ingrid in de hall op hem heeft staan wachten. Die moet ook altijd precies het naadje van de kous weten.

“ Naar de bank, ze wilden voor alle zekerheid een handtekening, om mijn rekening tijdelijk te blokkeren. Totdat ik mijn portefeuille en mijn bankpasje terug heb.”

“ Oh, goed zo. En wanneer heb jij die terug?”

“ Nou, vanavond dus. Ik kan hem ophalen in het café…”

“ Goh, wat heerlijk dat er nog zulke eerlijke mensen bestaan. Je mag die mevrouw wel een bedankbriefje sturen. Heb je haar adres?”

Valentijn zucht. Een bedankbriefje, jawel! Zij had al een briefje van hem, met zijn handtekening eronder. Vindersloon, hoe bedenk je zo’n truc!

“ Jah…zal ik doen.”

Hij schuift zijdelings langs zijn vrouw naar de trap, gauw naar de slaapkamer een andere broek aan trekken en in de badkamer die vlek eruit wassen. Sperma is gelukkig niet zo erg als koffie, of als wijn… Hij grinnikt als hij de kledingkast open doet.

 

Ingrid had er op gestaan om mee te gaan naar tante Dree.

Zij zit naast hem in de Range Rover en kwebbelt honderduit over eerlijke en oneerlijke mensen, over de laatste keer dat ze in een café is geweest met hem – meer dan vijfentwintig jaar geleden? – , over mensen die altijd naar een café gaan omdat ze geen gezellig thuis hebben, over zijn manier van autorijden – pas op kijk uit – en ondertussen zit ze te wiebelen en op en neer te wippen als een kleuter die voor het eerst een schoolreisje maakt. Valentijn wordt er doodzenuwachtig van. Hij heeft zich tot het uiterste verzet tegen haar opdringerige wens om mee te gaan. Zonder succes. Nee Valentijn, laten we nu maar sámen je portefeuille ophalen in die kroeg, voordat er weer ongelukken gebeuren. Dat zei ze. Ongelukken…

Met een zucht van opluchting ziet hij de grote verbouwde boerderij opdoemen en stuurt de wagen de parkeerplaats op. Het ziet er anders uit dan een paar dagen geleden, kaler, ongezelliger. Ingrid is uiteraard het eerst bij de deur, die ze niet open krijgt. Hij duwt haar opzij, ineens de man van de wereld die weet hoe je een cafédeur opent, haar de baas, met zijn ervaring. Hij geeft een flinke duw en rinkelend draait de brede deur naar binnen. Hij duwt hiermee tegelijk zijn opgefokte gevoel van zich af, lijkt het wel. Verdikke zeg, gewoon een café, niet aan Lautje denken…

” Gewoon duwen” bromt hij, met een goed gevoel van overwinning, voornamelijk op zichzelf.

Het café is leeg, ongezellig leeg. Dezelfde barman hangt verveeld achter de bar en kijkt televisie.

“ Goedenavond!” De te harde stem van Ingrid. Mijn god mens, je hoeft geen goedenavond te zeggen tegen een barman in een leeg café!

De man draait met enige tegenzin zijn hoofd en knikt. “ Goeie avond” knort hij en staart even naar Valentijn, alsof hij iets ziet dat vage herinneringen oproept.

Valentijn gaat aan de bar zitten, maar vermijdt zorgvuldig de plek waar hij met Laura heeft gezeten. Ingrid klimt steunend naast hem.

“ Pfff, die barkrukken zijn niets voor een vrouw met een nauwe rok.”

En met stijve benen… denkt Valentijn en ziet voor zich hoe soepeltjes Lautje op en af de kruk was gewipt.

De barman heeft het geluid van de televisie af gezet en meldt zich bij hen, routineus de bar wrijvend met een geruite doek. “ Wat zal het zijn?”

Weer staart hij even naar Valentijn.

“ Ik graag een dry martini.”

Valentijn zucht. Een dry martini! Mijn hemel…

“ Zou je niet gewoon een wijntje nemen?”

Haar blik is vernietigend. Ze snuift en herhaalt haar bestelling nog eens luid en goed gearticuleerd.

“ Voor mij een biertje…”

De barman grijnst, hij weet het weer.

“ Dry martini en een biertje” herhaalt hij en probeert een blik van verstandhouding uit te wisselen, waaruit moet blijken dat hij de vorige verloofde leuker vond.

Ze drinken zwijgend, nadat Ingrid getoost heeft op eerlijke mensen.

Valentijn overdenkt hoe hij zo achteloos mogelijk naar zijn portefeuille kan vragen, zonder gevaar te lopen dat de barman over zijn escapades begint. Maar, deze is hem voor en grijpt in een la onder de bar.

“ Deze is van u, nietwaar?”

Valentijn ziet zijn portefeuille voor zijn ogen heen en weer zwaaien.

“ Ja, ja dat is de portefeuille van mijn man! Goh, ik zei nog, wat heerlijk dat er nog eerlijke mensen bestaan.”

“ Ja zegt u dat wel mevrouw” grijnst de barman en legt de portefeuille voor haar op de bar. Valentijn kijkt samen met de barman toe hoe zijn vrouw de inhoud inspecteert. Dan ziet hij tot zijn verbazing hoe ze er drie biljetten van tien euro en twee van vijf uit haalt. Meer geld zit er niet in.

“ Klopt dit Vaal? “

Ach jee, ze noemt hem Vaal, alsof ze weer jong zijn en intiem.

“ Veertig euro? Ja dat kan wel.”

“ Mijn man heeft nooit veel contant geld op zak” verklaart ze aan de barman en ze legt de veertig euro op de bar.

“ Kent u de mevrouw die de portefeuille heeft gevonden?”

“ Lautje…uh mevrouw Lautje? Jahh…die ken ik wel.”

“ Wilt u dan zo vriendelijk zijn haar dit bedragje te geven? Haar eerlijke vindersloon, vind je ook niet Vaal?”

Vijfentwintigduizend en veertig, denkt Valentijn en drinkt in één teug zijn bierglas leeg.

De barman wijst, zoals vorige keer.

300-208

Valentijn knikt, hoewel hij normaal nooit bier drinkt.

 

Christian Oerlemans